Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE9267

Datum uitspraak2002-08-30
Datum gepubliceerd2002-10-23
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsGroningen
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 02/62974
Statusgepubliceerd


Indicatie

AC-procedure / termijnoverschrijding / tolk. De rechtbank stelt vast dat door de rechtshulp lang is gewacht met het vragen om een Mongoolse tolk. Hierdoor is termijnoverschrijding ontstaan. Overeenkomstig de uitspraak 200202564/1 van de ABRS van 29 juni 2001 is de rechtbank van oordeel dat de rechtshulpverlener van eiseres niet (in voldoende mate) aan de in vorenbedoelde uitspraak van de ABRS bedoelde inspanningsverplichting heeft voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat de uren die zijn verstreken met het wachten op de tolk in het onderhavige geval niet als procesuren kunnen worden aangemerkt. Voorts is de rechtbank van oordeel dat eiseres, afkomstig uit Mongolië, geen gegronde vrees voor vervolging heeft. Ze kan niet aan artikel 29, eerste lid aanhef en onder a, Vw 2000 een aansraak op een verblijfsvergunning ontlenen. Beroep ongegrond.


Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats Groningen Vreemdelingenkamer Registratienummer: Awb 02/62974 UITSPRAAK in het geschil tussen: A, geboren op [...] 1979, van Mongoolse nationaliteit, IND-dossiernummer: 0208.11.8003 eiseres, gemachtigde: mr. H. Limonard, juridisch medewerker bij de Stichting Rechtsbijstand Asiel Noord Oost Nederland te Zwolle, en DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE, (Immigratie- en Naturalisatiedienst), te 's-Gravenhage, verweerder, gemachtigde: mr. S.D.M. Michael, ambtenaar ten departemente. 1. Ontstaan en loop van het geschil 1.1 Op 11 augustus 2002 heeft eiseres een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft bij beschikking van 15 augustus 2002 afwijzend op de aanvraag beslist. 1.2 Bij beroepschrift van 16 augustus 2002 heeft eiseres tegen de hiervoor genoemde beschikking beroep ingesteld. 1.3 De rechtbank heeft op de voet van artikel 8:52 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat de zaak versneld wordt behandeld. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 23 augustus 2002. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. 2. Rechtsoverwegingen 2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. Daarbij is onder meer van belang of verweerder de aanvraag zonder schending van eisen van zorgvuldigheid in het kader van de AC-procedure heeft kunnen afwijzen. Feiten en standpunten van partijen 2.2 Eiseres heeft het navolgende aan haar aanvraag ten grondslag gelegd. Eiseres is afkomstig uit de plaats Ulaanbaatar, Mongolië. Zij is van gemengd Chinees- Mongoolse afkomst. Eiseres heeft gewerkt als verpleegster op de operatieafdeling van een ziekenhuis. Op 2 mei 2002 werd mevrouw B opgenomen in verband met een dikke darmontsteking. Diezelfde dag is zij geopereerd. Op 5 mei 2002, toen eiseres dienst had, verslechterde de situatie van deze patiënte en kreeg eiseres van de behandelend arts de opdracht om haar een penicilline-injectie te geven. De patiënte overleed op 5 mei 2002. De volgende ochtend op 6 mei 2002 kwam eiseres terug op haar werk, doch werd direct ontslagen. Op 8 mei 2002 kwam de politie haar thuis arresteren. Eiseres heeft tot 22 mei 2002 vastgezeten op verdenking van dood door schuld. Tijdens haar detentie werd zij door drie vrouwelijke medegevangenen gepest. Op 22 mei 2002 diende de rechtszaak tegen eiseres. Eiseres werd vrijgesproken. Daarna kreeg eiseres echter problemen met de zoon van de overleden patiënte, C. Deze kwam op 25 mei 2002 bij eiseres thuis en mishandelde haar. Van deze mishandeling heeft eiseres aangifte gedaan bij de politie. De politie heeft daarop de omgeving van de woning van eiseres geïnspecteerd en geconcludeerd dat het veilig was. Tot 1 juni 2002 is een vriendin van eiseres bij haar gebleven. Op 2 juni 2002, toen de vriendin weg was, kwamen er drie mannen met een auto bij eiseres thuis. Een van deze mannen was meergenoemde zoon van mevrouw B. Eiseres werd meegenomen naar een begraafplaats, waar zij haar eigen graf moest graven. Eiseres werd geslagen met een schop en viel flauw. Eiseres heeft daarop de hulp van haar vriendin ingeroepen. Op 26 juli 2002 is zij uit Mongolië gevlucht. 2.3 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat niet aannemelijk is gemaakt dat de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Voorts meent verweerder dat de aanvraag binnen achtenveertig proces-uren kon worden afgewezen. Verweerder heeft daartoe het volgende overwogen. Volgens verweerder bestaat geen enkel vermoeden dat eiseres in Mongolië gegronde vrees voor vervolging heeft. Eiseres heeft geen problemen met de autoriteiten ondervonden, doch met burgers. Voor zover eiseres zich beroept op discriminatie vanwege haar gemengde afkomst, acht verweerder deze niet zodanig dat het leven van eiseres hierdoor onhoudbaar is geworden. In dat verband acht verweerder van belang dat eiseres onderwijs heeft genoten, een woning heeft en een vaste baan had. In het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 16 november 2001 blijkt voorts dat etnische Chinezen in Mongolië geen wettelijke beperkingen worden opgelegd. Van de beschuldiging met betrekking tot de dood van de patiënte is eiseres door een rechter vrijgesproken. Eiseres had voorts de bescherming van de autoriteiten kunnen inroepen tegen de daden van de zoon van de overleden patiënte. Eiseres heeft dat ook naar aanleiding van de eerste mishandeling gedaan en de politie heeft ter zake actie ondernomen. Van de tweede mishandeling heeft eiseres om haar moverende redenen geen aangifte willen doen. Tenslotte heeft verweerder overwogen dat eiseres zich aan de problemen met de zoon van de overleden patiënte kan onttrekken door zich elders in Mongolië te vestigen. 2.4 Eiseres stelt zich op het standpunt dat eiseres een verblijfsvergunning toekomt op grond van artikel 20 eerste lid onder a of b Vw 2000. Voorts is aangevoerd dat verweerder niet binnen de voorgeschreven 48 uur de aanvraag van eiseres heeft afgedaan. Deze tijdsoverschrijding werd veroorzaakt doordat 10 uur op een tolk is gewacht. Als gevolg hiervan heeft eiseres een extra nacht in het AC moeten doorbrengen. Om deze reden dient het beroep gegrond verklaard te worden. Beoordeling van het beroep 2.5 De rechtbank overweegt allereerst met betrekking tot het beroep op termijnoverschrijding als volgt. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft in haar uitspraak van 29 juni 2001 (nr.200102564/1) overwogen dat de tijd die verstrijkt met het wachten op een tolk ten behoeve van het verkeer tussen de vreemdeling en diens rechtshulpverlener in beginsel niet wordt aangemerkt als beschikbaar voor het onderzoek in de zin van artikel 1.1, aanhef en onder f van het Vb 2000. Voorts is door de Afdeling in deze uitspraak aangehaald hetgeen in onderdeel C3/12.24 van de Vreemdelingencirculaire 2000 onder "uitzondering" is vermeld, te weten: "indien de tolk niet tijdig beschikbaar is, ondanks inspanningen van respectievelijk de Immigratie en Naturalisatiedienst en de rechtsbijstandverlener die beiden verantwoordelijk zijn voor het tijdig inzetten van tolken, wordt de asielzoeker doorgezonden naar een opvanglocatie." De Afdeling heeft vervolgens overwogen dat indien het tolkenprobleem in het licht van de andere aspecten van de zaak zulke ernstige vormen aanneemt dat afdoening in AC niet meer in de rede ligt, de asielzoeker wordt doorgezonden naar een OC. De rechtbank stelt vast dat de gang van zaken bij het inschakelen van de tolk i.c.als volgt is geweest. Op 13 augustus 2002 om 13.30 uur heeft verweerder een kopie van het nader gehoor aan de rechtshulpverlener van eiseres ter beschikking gesteld. Op 14 augustus 2002 om 10.15 heeft de rechtshulpverlener van eiseres om een tolk in de Mongoolse taal verzocht. Verweerder heeft diezelfde dag om 13.30 aan de rechtshulpverlener laten weten dat deze tolk om 20.15 uur (telefonisch) beschikbaar was. Aldus is een tijdsoverschrijding van de 48 uur met 9 uur en 4 minuten ontstaan. Eiseres meent dat deze uren als procesuren moeten worden aangemerkt. Verweerder meent dat dit, gelet op vorenaangehaalde uitspraak van de Afdeling, niet het geval is. De rechtbank overweegt ter zake het volgende. Niet in geschil is dat beide partijen ter zake de tolkenproblematiek een inspanningsverplichting hebben. Van de kant van eiseres is evenwel geen verklaring gegeven voor het feit dat, hoewel het dossier al op 13 augustus 2002 om 13.30 uur beschikbaar was, tot de volgende ochtend is gewacht met het vragen om een tolk. Hieruit volgt, naar het oordeel van de rechtbank, dat de rechtshulpverlener van eiseres niet (in voldoende mate) aan deze inspanningsverplichting heeft voldaan. De rechtbank is in het licht van vorenaangehaalde uitspraak van de Afdeling dan ook van oordeel dat de uren die zijn verstreken met het wachten op de tolk in het onderhavige geval niet als procesuren kunnen worden aangemerkt. Van bijzondere omstandigheden om daar in dit geval anders over te oordelen is niet gebleken. 2.6 De rechtbank oordeelt vervolgens als volgt. Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b, en c Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de vreemdeling a. die verdragsvluchteling is; b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst. 2.7 Op grond van artikel 1 (A) van het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen (het Vluchtelingenverdrag) worden vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde redenen hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige, politieke overtuiging of hun nationaliteit dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling beschouwd. 2.8 Niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in Mongolië zodanig is dat uitsluitend in verband daarmee aan een vreemdeling uit dat land een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 29 Vw 2000, voor zover hier van belang, moet worden verleend. Daarom zal aannemelijk moeten zijn dat met betrekking tot eiseres persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan op grond waarvan kan worden geoordeeld dat een dergelijke verblijfsvergunning moet worden verleend. 2.9 Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiseres geen gegronde vrees voor vervolging heeft. De rechtbank maakt de overwegingen van verweerder ter zake tot de zijne. Ook met betrekking tot de door eiseres ondervonden discriminatie deelt de rechtbank verweerders oordeel dat deze niet zodanig is geweest dat het leven van eiseres onhoudbaar was. Tegen eventuele bedreigingen van de zoon van de overleden patiënt kan eiseres de bescherming van de autoriteiten inroepen. Ook kan zij zich aan problemen met deze zoon onttrekken door zich elders in Mongolië te vestigen. De rechtbank onderschrijft hetgeen verweerder ter zake in het bestreden besluit heeft overwogen. Eiseres kan derhalve niet aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 een aanspraak op een verblijfsvergunning ontlenen. 2.10 Het is, mede gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet aannemelijk dat eiseres gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen, zodat eiseres aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000 evenmin aanspraak op een verblijfsvergunning kan ontlenen. 2.11 Voorts is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van zodanige klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van vertrek uit het land van herkomst dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat van eiseres kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst. Eiseres kan derhalve aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000 evenmin aanspraak op een verblijfsvergunning ontlenen. 2.12 Het beroep is derhalve ongegrond. 2.13 Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De rechtbank, - verklaart het beroep ongegrond; Aldus gegeven door mr. F. Sijens, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. H.W. Wind als griffier op 30 augustus 2002. griffier rechter Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", Postbus 16113, 2500 BC te 's-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 Algemene wet bestuursrecht, een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing. verzonden op: 30 augustus 2002