Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE9276

Datum uitspraak2002-09-25
Datum gepubliceerd2002-10-25
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 02/69905
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / vrije termijn. Tussen partijen is niet in geschil dat de vreemdelinge, met de Roemeense nationaliteit, in de nacht van vrijdag 6 september 2002 op zaterdag 7 september 2002 Nederland is ingereisd. De bij algemene maatregel van bestuur gestelde vrije termijn van drie dagen verstreek derhalve op maandagavond 9 september 2002 te 24.00 uur. Op het tijdstip waarop de vreemdelinge staande werd gehouden, op maandag 9 september 2002 om 23.30 uur, was deze termijn nog niet volledig was verstreken. Toch is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vreemdelinge niet aannemelijk heeft gemaakt zich aan de wettelijke bepalingen te willen houden, aangezien gesteld noch gebleken is dat de vreemdelinge voornemens was zich op 9 september 2002 voor 24.00 uur bij de korpschef te melden, dan wel dat zij met de korpschef een afspraak had gemaakt om zich in de dagen na 9 september 2002 te melden. Verweerder heeft derhalve op goede gronden aangenomen dat de vreemdelinge geen rechtmatig verblijf in Nederland had. Beroep ongegrond.


Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE ZITTINGHOUDENDE TE ’s-HERTOGENBOSCH sector bestuursrecht enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken UITSPRAAK Zaaknummer: AWB 02/69905 VRONTN Datum uitspraak: 25 augustus 2002 Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 94 juncto artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) in het geschil tussen: A, volgens haar verklaring geboren op [...] 1982 en van Roemeense nationaliteit, hierna te noemen: de vreemdelinge, en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, hierna te noemen: verweerder. Zitting: 18 september 2002. De vreemdelinge is niet in persoon verschenen, doch heeft zich doen vertegenwoordigen door haar gemachtigde, mr. G.G.A.J. Adang, advocaat te Utrecht. Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. Y.E.A.M. van Hal. I. PROCESVERLOOP Op 10 september 2002 is de vreemdelinge op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw2000 in bewaring gesteld. Bij beroepschrift van 11 september 2002, diezelfde dag ter griffie van de rechtbank op ontvangen, is namens de vreemdelinge beroep ingesteld. Voorts is om schadevergoeding verzocht. Verweerder is op 17 september 2002 overgegaan tot opheffing van de bewaring. De gemachtigde van de vreemdelinge heeft de rechtbank op 16 september 2002 telefonisch laten weten het beroep te willen voortzetten met het oog op schadevergoeding. II. OVERWEGINGEN Op grond van het bepaalde in artikel 106 van de Vw2000 kan de rechtbank, indien zij de opheffing van een maatregel tot vrijheidsontneming beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan de vreemdeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen. Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 90 en 93 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing. In het onderhavige geval is verweerder overgegaan tot opheffing van de bewaring voordat de rechtbank het tegen die maatregel ingestelde beroep heeft kunnen behandelen. Gelet op het verzoek tot schadevergoeding dient thans te worden vastgesteld of de maatregel van bewaring reeds op enig moment voor de opheffing ervan door verweerder onrechtmatig was en, zo ja, of aanleiding bestaat tot toekenning van schadevergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw2000. Blijkens het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 11 september 2002 bevonden verbalisanten zich op maandag 9 september 2002 om 23.00 uur, ter controle op de prostitutiehuizen en ter controle van de bepalingen gesteld bij of krachtens de WAV en belast met het toezicht op vreemdelingen, in het pand Oude Stationsweg 43/ 43a te Bergen op Zoom. In dit pand is sexclub La Rochelle gevestigd. Na door de beheerder, de heer R.J. Peters, te zijn binnengelaten, is in het pand een onderzoek ingesteld. In het pand waren in totaal zes vrouwen aanwezig. Een van deze vrouwen was niet aan het werk en werd volledig gekleed in de huiskamer aangetroffen; twee vrouwen waren ieder met een klant op de bovenverdieping; twee vrouwen bevonden zich schaars gekleed voor de bar in de nabijheid van klanten en er was een vrouw achter de bar bezig met het serveren van drankjes. Eerstgenoemde vrouw was niet in het bezit van een verblijfsvergunning en had deze ook niet aangevraagd. De andere vijf vrouwen waren eveneens niet in het bezit van een verblijfsvergunning, doch hadden een aanvraag om afgifte van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd lopen. De vreemdelinge was degene die niet werkend was aangetroffen in de huiskamer van club La Rochelle. Namens de vreemdelinge is – kort weergegeven – aangevoerd dat zij ten tijde van de inbewaringstelling rechtmatig verblijf had omdat zij als Roemeense niet visumplichtig is en de termijn van drie dagen waarbinnen zij zich bij de korpschef diende te melden nog niet was verstreken. De rechtbank overweegt als volgt. Ingevolge artikel 8, aanhef en onder i, van de Vw2000 heeft een vreemdeling in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf gedurende de vrije termijn, bedoeld in artikel 12, zolang het verblijf van de vreemdeling bij of krachtens artikel 12 is toegestaan. Ingevolge het bepaalde in artikel 12 van de Vw2000 is het aan de vreemdeling die bij binnenkomst heeft voldaan aan de verplichtingen waaraan een persoon bij grensoverschrijding is onderworpen, gedurende een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen termijn toegestaan in Nederland te verblijven zolang hij: a. de bij of krachtens deze wet gestelde regels in acht neemt; b). (...) Op grond van artikel 4.48 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb2000) dient een vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder i, van de Vw en die naar Nederland is gekomen voor een verblijf van ten hoogste drie maanden, zich binnen drie dagen na binnenkomst in Nederland in persoon bij de korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente is gelegen waar hij woon- of verblijfplaats heeft, te melden. Tussen partijen is niet in geschil dat de vreemdelinge in de nacht van vrijdag 6 september 2002 op zaterdag 7 september 2002 Nederland is ingereisd. De bij algemene maatregel van bestuur gestelde vrije termijn van drie dagen verstreek derhalve op maandagavond 9 september 2002 te 24.00 uur. Hoewel deze termijn op maandag 9 september 2002 om 23.30 uur, op welk tijdstip de vreemdelinge werd staande gehouden, nog niet volledig was verstreken, is de rechtbank van oordeel dat, aangezien gesteld noch gebleken is dat de vreemdelinge voornemens was zich op 9 september 2002 voor 24.00 uur bij de korpschef te melden, dan wel dat zij met de korpschef een afspraak had gemaakt om zich in de dagen na 9 september 2002 te melden, verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vreemdelinge niet aannemelijk heeft gemaakt zich aan de wettelijke bepalingen te willen houden. Verweerder heeft derhalve op goede gronden aangenomen dat de vreemdelinge geen rechtmatig verblijf in Nederland had. De rechtbank is van oordeel dat verweerder derhalve op goede gronden de vreemdelinge krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw2000 in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting in bewaring heeft gesteld. De vreemdelinge beschikt niet over een geldige verblijfstitel, heeft zich door zich niet tijdig bij de korpschef te melden aan het vreemdelingentoezicht onttrokken en beschikt niet over een vaste woon- of verblijfplaats. Het vorenstaande is voldoende grond ernstig te vermoeden dat de vreemdelinge zich aan haar uitzetting zal onttrekken. Uit de gedingstukken alsmede het verhandelde ter zitting is gebleken dat de vreemdelinge op 17 september 2002 om 19.35 uur met vlucht nummer KL1361 naar Roemenië is uitgezet. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet gesteld kan worden dat geen reëel zicht op uitzetting bestaat of dat met onvoldoende voortvarendheid aan de uitzetting van de vreemdeling is gewerkt. Ook overigens is de rechtbank van oordeel, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring tot de opheffing ervan niet in strijd was met de Vw2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd was te achten. Het namens de vreemdeling ingediende verzoek om schadevergoeding zal derhalve worden afgewezen. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken. Mitsdien wordt als volgt beslist. III. BESLISSING De rechtbank, - verklaart het beroep gericht tegen de bewaring ongegrond; - wijst het verzoek om schadevergoeding af. Aldus gedaan door mr. I.L. Haverkate als rechter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Beurden als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 25 september 2002. Partijen kunnen tegen deze uitspraak, met uitzondering van de beslissing over het verzoek om schadevergoeding, hoger beroep instellen bij: Raad van State Afdeling bestuursrechtspraak Hoger beroep vreemdelingenzaken Postbus 16113 2500 BC ’s-Gravenhage De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Afschrift verzonden: 25 september 2002