Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE9300

Datum uitspraak2002-10-21
Datum gepubliceerd2002-10-24
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/027009-01
Statusgepubliceerd


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE KAMER (VERKORT VONNIS) parketnummer 09/027009-01 rolnummer 0006 's-Gravenhage, 21 oktober 2002 De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], postadres te [woonplaats], [adres], thans preventief gehecht in het Penitentiaire Inrichting voor Vrouwen, Huis van Bewaring te Breda. De terechtzitting. Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 07 oktober 2002. De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr W.H. Jebbink, is verschenen en gehoord. Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd. De officier van justitie mr Steen heeft gevorderd dat verdachte terzake van het haar bij dagvaarding cumulatief telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 5482,80 euro en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige. De telastlegging. Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A. Nietigheid van de dagvaarding. Volgens de raadsman dient de dagvaarding gedeeltelijk nietig te worden verklaard wegens innerlijke tegenstrijdigheid. Telastgelegd is afpersing, cumulatief diefstal met geweld tegen een persoon. De feitelijke omschrijving van het geweld bestaat onder meer uit het steken van een mes in de bekleding van de bijrijderstoel van de auto. De raadsman is van mening dat dit geen geweld tegen personen inhoudt. De tekst van artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht vereist dit echter wel. De telastlegging is daarom op dit onderdeel tegenstrijdig en dient nietig te worden verklaard. De rechtbank verwerpt dit verweer. In artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede in de telastlegging staat: '... diefstal, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, ...'. De rechtbank is van oordeel dat ook het steken van een mes in de bekleding van de stoel waarop de verdachte zat, zeker indien dit onderdeel uitmaakt van handelingen zoals verder in de telastlegging omschreven, is aan te merken als een bedreiging met geweld tegen personen. Er is derhalve geen sprake van een innerlijke tegenstrijdigheid van de dagvaarding. Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. De raadsman heeft betoogd dat de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging dient te worden verklaard wegens schending van het gelijkheidsbeginsel en van het verbod op willekeur, nu verdachte wel dient terecht te staan, terwijl medeverdachte [medeverdachte] na zijn vrijlating niet verder is vervolgd. De rechtbank overweegt hierover als volgt. De officier van justitie heeft ter terechtzitting aangevoerd dat zijns inziens verdachte de haar telastgelegde afpersing en diefstal met (bedreiging met) geweld alleen heeft gepleegd. In dit oordeel ligt besloten dat hij de aanvankelijke medeverdachte [medeverdachte] niet langer als medepleger van deze feiten aanmerkt. Uitgaande van deze opvatting van de officier van justitie zijn de gevallen van verdachte en [medeverdachte] dus niet gelijk of vergelijkbaar. Hoewel de rechtbank, zoals hieronder zal blijken, van oordeel is dat [medeverdachte], weliswaar zonder zelf geweld te gebruiken of daarmee te dreigen, de diefstal met (bedreiging met) geweld mede heeft gepleegd, kan niet gezegd worden dat de officier van justitie niet in redelijkheid tot zijn standpunt is kunnen komen. Daarom faalt het beroep van de raadsman op schending door de officier van justitie van het gelijkheidsbeginsel en het verbod op willekeur. De bewijsmiddelen. P.M. De bewezenverklaring. Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding cumulatief vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte. Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert. Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden. Strafmotivering. Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen. Verdachte heeft met een groot keukenmes een taxichauffeur afgeperst en hem zijn geld afgenomen. Zij heeft dit gedaan door met het mes in de passagiersstoel van de auto te steken, stekende bewegingen in de richting van de taxichauffeur te maken en het mes dichtbij de keel en het gezicht van de taxichauffeur te houden, waarbij de taxichauffeur door het zwaaien met het mes ook is geraakt. Tijdens deze gewelddadigheden heeft verdachte het slachtoffer ook nog woordelijk met de dood bedreigd. Verdachte is kortom uiterst agressief tekeer gegaan, waarbij van de onberekenbaarheid van haar gedrag een extra dreiging uitging. Verdachte heeft door haar agressieve gedrag het slachtoffer (psychisch) letsel toegebracht, waarvan hij nog steeds en hoogst waarschijnlijk ook in de toekomst last zal hebben. Dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Verdachte is blijkens een haar betreffend uittreksel uit het Documentatieregister d.d. 23 mei 2002, reeds vele malen eerder voor vermogensdelicten veroordeeld. De rechtbank heeft kennisgenomen van het voorlichtingsrapport van Psycho-medisch centrum Parnassia d.d. 30 september 2002. Rapporteur P. Walhout stelt als plan van aanpak voor dat verdachte tijdens haar voorlopige hechtenis naar de Verslaving Begeleiding Afdeling gaat, waarna zij een behandeling bij de Emiliehoeve kan volgen. Tijdens en na dit traject kan verdachte een beroep doen op begeleiding van de verslavingsreclassering. Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is. De gevangenisstraf zal voor een groot deel voorwaardelijk worden opgelegd, opdat verdachte gestimuleerd het door haar reeds ingezette traject om definitief af te kicken waar te maken. Daarnaast dient het voorwaardelijk deel verdachte ervan te weerhouden zich alsnog schuldig te maken aan strafbare feiten. De vordering van de benadeelde partij. [benadeelde partij], wonende te [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € euro 6.222,80. Voorzover de vordering betrekking heeft op posten 1 tot en met 4 en 7 tot en met 10, zal de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien ten aanzien van de posten 1, 2, 7, 8, 9 en 10 onvoldoende aannemelijk is geworden dat deze schade rechtstreeks is toegebracht door de bewezenverklaarde feiten en post 4 (16 dagen arbeidsongeschikt) niet voldoende is onderbouwd, alsmede aangezien ten aanzien van post 3 (waardevermindering SAAB) niet aannemelijk is geworden dat verdachte deze schade heeft geleden, nu het niet zijn auto betreft. De vordering is ten aanzien van voornoemde posten derhalve niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. Deze vordering, voorzover deze betrekking heeft op posten 5 en 6 (kostuum vernield, aanschaf nieuw kostuum, stropdas en overhemd), is door de bij het Voegingsformulier gevoegde bescheiden gestaafd, terwijl die vordering, die eenvoudig van aard is, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in de bij dagvaarding cumulatief aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feiten. De rechtbank bepaalt derhalve dat de benadeelde partij voor dit deel ontvankelijk is in zijn vordering en zal deze vordering voor dat deel toewijzen. Schadevergoedingsmaatregel. Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de cumulatief bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht en verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € euro 285,= ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij]. De toepasselijke wetsartikelen. De artikelen: - 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57, 63, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht. Beslissing. De rechtbank, verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding cumulatief telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt: AFPERSING EN MEDEPLEGEN VAN DIEFSTAL VOORAFGEGAAN EN VERGEZELD VAN GEWELD EN BEDREIGING MET GEWELD TEGEN PERSONEN, GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM DIE DIEFSTAL VOOR TE BEREIDEN EN GEMAKKELIJK TE MAKEN; verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar; veroordeelt verdachte te dier zake tot: gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden; bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 10 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit; bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht; in verzekering gesteld op : 02 januari 2001, in voorlopige hechtenis gesteld op : 04 januari 2001, welke voorlopige hechtenis werd geschorst met ingang van : 20 februari 2001, waarop verdachte is ontvlucht op : 20 februari 2001, verdachte is wederom ingesloten op : 29 mei 2002; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte voorts: om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij], wonende te [adres] te [woonplaats], een bedrag van €euro 285,=, met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken; bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij] voor het overige niet ontvankelijk is in zijn vordering tot schadevergoeding, en dat deze zijn vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen; legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot€ euro 285,= ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij]; bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 5 dagen; bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen. Dit vonnis is gewezen door mrs Elkerbout, voorzitter, Derijks en Van den Boom, rechters, in tegenwoordigheid van mr Schuurmans, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 oktober 2002.