Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE9316

Datum uitspraak2002-10-23
Datum gepubliceerd2002-10-24
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep kort geding
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersRolnummer 0200242
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Arrest d.d. 23 oktober 2002 Rolnummer 0200242 HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van: [appellante], wonende te [woonplaats], appellante in het principaal en geïntimeerde in het incidenteel appel, in eerste aanleg: gedaagde, hierna te noemen: [appellante], toevoeging, procureur: mr H.N.M.M. van Wilgenburg, tegen [geïntimeerde], wonende te [woonplaats], geïntimeerde in het principaal en appellant in het incidenteel appel, in eerste aanleg: eiser, hierna te noemen: [geïntimeerde], procureur: mr P.H. Redeker. De inhoud van het tussenarrest d.d. 4 september 2002 wordt hier overgenomen. Het verdere procesverloop De bij bedoeld arrest bevolen comparitie van partijen is gehouden op 10 september 2002. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt. [geïntimeerde] heeft een akte, houdende overlegging producties genomen. [appellante] heeft een antwoord-akte genomen. Partijen hebben vervolgens arrest gevraagd en het hof heeft een datum voor het wijzen van arrest bepaald. De verdere beoordeling 1. Tegen de vaststaande feiten als weergegeven onder overweging 2 (2.1 t/m 2.6) van het beroepen vonnis is geen grief aangevoerd, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan. In het principaal appel: 2. Het hof stelt voorop dat bij het treffen van een omgangsregeling het belang van het kind voorop dient te staan, welk uitgangspunt door partijen lijkt te worden onderschreven. Tussen partijen bestaat immers geen discussie over het antwoord op de vraag of de op 23 januari 2002 tussen partijen overeengekomen omgangsregeling in beginsel moet worden nagekomen. [appellante] meent echter dat er sprake is van zodanig veranderde omstandigheden dat de gemaakte afspraken enige aanpassing behoeven. [appellante] heeft in dat verband aangegeven in te kunnen stemmen met handhaving van de overeengekomen omgangsregeling, mits zij het kind op vrijdag bij [geïntimeerde] kan brengen en [geïntimeerde] het kind op zondagmiddag, na ommekomst van het bezoek, terugbrengt. 3. Alhoewel partijen diametraal tegenover elkaar staan als het gaat over de feiten die aan een goede uitvoering van de overeengekomen omgangsregeling in de weg lijken te staan, is de rode draad in beider betoog de kwestie van het halen en brengen van [het kind ]. [appellante] stelt dat zij in verband met haar werkzaamheden niet in staat is te voldoen aan de oorspronkelijke afspraak om het kind op zondag bij [geïntimeerde] op te halen. [geïntimeerde] stelt daarentegen dat het hem zwaar valt het kind op zondagmiddag terug te brengen, omdat hij dan gedurende de hele reis wordt geconfronteerd met een kind dat eigenlijk niet naar moeder terug wil. 4. Gelet op hetgeen [appellante] in dat verband in hoger beroep nader heeft aangevoerd is het hof van oordeel dat voor de toekomst de bezwaren van [appellante] ten aanzien van het ophalen van het kind op zondag, zwaarder moeten wegen dan de bezwaren van [geïntimeerde] tegen het wegbrengen van het kind op zondag, na ommekomst van het bezoek. [appellante] heeft in hoger beroep voldoende duidelijk kunnen maken dat haar bereikbaarheidsdienst zich met name concentreert op het weekend en dat zij daarom op zondagmiddag in de regel moeilijk in staat is het kind bij [geïntimeerde] op te halen. De bezwaren van [geïntimeerde] tegen het terugbrengen van het kind komen van minder gewicht voor. Het kind is inmiddels weer wat ouder geworden en zal daarom beter aanspreekbaar zijn op haar gedrag, terwijl evenzeer denkbaar is dat [geïntimeerde] zich op de terugreis laat vergezellen, zodat er tijdens de reis meer aandacht aan het kind kan worden geschonken. 5. Een en ander impliceert dat het hof de overeengekomen omgangsregeling zal handhaven, met dien verstande dat het halen en brengen wordt omgedraaid: [appellante] dient het kind op de overeengekomen vrijdagen naar [geïntimeerde] te brengen en [geïntimeerde] dient het kind telkenmale op zondagmiddag terug te brengen naar [appellante]. 6. Met de voorzieningenrechter is het hof voorshands van oordeel dat een dwangsom ter versterking van de omgangsregeling noodzakelijk was en blijft voor zover het [appellante] betreft. [appellante] heeft immers in het verleden onvoldoende blijk gegeven al het mogelijke te willen doen om het contact tussen [het kind ] en haar vader te bevorderen, zulks in weerwil van de rechterlijke beslissingen die terzake zijn gegeven. Voor het versterken van de omgangsregeling met een dwangsom voor zover het [geïntimeerde] betreft, acht het hof geen termen aanwezig nu voorshands onvoldoende is komen vast te staan dat [geïntimeerde] de omgangsregeling frustreert. 7. De grieven in het principaal appel treffen derhalve slechts ten dele doel. In het incidenteel appel: 8. Daargelaten dat voor een beslissing zoals door [geïntimeerde] gevraagd (vooruitlopen op een door [appellante] in een bodemprocedure gevorderde wijziging van het gezag over [het kind ]) nader onderzoek nodig is (bijvoorbeeld door de Raad voor de Kinderbescherming) en derhalve het kader van een kort geding procedure te buiten gaat, is het hof voorshands van oordeel dat deze door [geïntimeerde] gevorderde voorziening te prematuur is nu eerst zal moeten worden getoetst of [appellante] bereid is mee te werken aan een omgangsregeling zoals overeengekomen en door het hof bijgesteld, in vorenbedoelde zin. De incidentele grief wordt verworpen Slotsom Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met dien verstande dat [appellante], vanaf de datum van betekening van dit arrest, [het kind ] op de krachtens de overeengekomen omgangsregeling bedoelde vrijdagen naar [geïntimeerde] brengt en [geïntimeerde] [het kind ] telkens op zondagmiddag weer bij [appellante] terugbrengt. Omdat partijen ex-echtelieden zijn zal het hof de kosten in hoger beroep compenseren als na te melden. De beslissing Het gerechtshof: bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, met dien verstande dat [appellante] [het kind ], vanaf de datum van betekening van dit arrest, op de - krachtens de overeengekomen omgangsregeling bedoelde - vrijdagen naar [geïntimeerde] brengt en [geïntimeerde] [het kind ] telkens op zondagmiddag weer bij [appellante] terugbrengt; belast ieder der partijen met de eigen kosten in hoger beroep; verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad; wijst hetgeen in appel meer of anders is gevorderd af. Aldus gewezen door mrs. Mollema, voorzitter, Eradus en Meijeringh, raden, en uitgesproken door mr Mollema, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van de heer Bilstra als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 23 oktober 2002.