Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE9413

Datum uitspraak2002-09-18
Datum gepubliceerd2002-10-28
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsGroningen
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 02/68445
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / vertrektermijn / openbare orde. Aan eiser is hangende zijn vertrektermijn de maatregel van bewaring opgelegd, hetgeen de maatregel naar het oordeel van eiser van meet af aan onrechtmatig maakt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vertrektermijn eindigt, indien de vreemdeling tijdens de vertrektermijn een inbreuk maakt op de openbare orde en nationale veiligheid. De rechtbank acht hierbij van belang dat de vreemdeling die in Nederland verblijft gedurende de vertrektermijn geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft in de zin van artikel 8 Vw 2000. De rechtbank ziet bij de beantwoording van de voorliggende rechtsvraag voorts aanleiding aansluiting te zoeken bij de regelgeving aangaande de vrije termijn waarin het een vreemdeling is toegestaan in Nederland te verblijven. Blijkens artikel 12, eerste lid, aanhef en onder d, Vw 2000 eindigt de vrije termijn voor de vreemdeling indien deze een gevaar oplevert voor de openbare orde of nationale veiligheid. Naar het oordeel van de rechtbank valt niet in te zien dat de vrije termijn van een vreemdeling, die in principe wél rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8 Vw 2000 heeft, wegens schending van de openbare orde of nationale veiligheid eindigt, terwijl dit voor de vertrektermijn van een vreemdeling, die géén rechtmatig verblijf in Nederland heeft, niet zou gelden. De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat verweerder aan eiser, die wegens verdenking van overtreding van de artikelen 285 en 300 Wetboek van Strafrecht is aangehouden, gerechtvaardigd de maatregel van bewaring heeft opgelegd. Beroep ongegrond.


Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats Groningen Vreemdelingenkamer Registratienummer: Awb 02/68445 UITSPRAAK op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000, toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende: A, geboren op [...] 1955, van Turkse nationaliteit, dossiernummer: 9612.17.8056, eiser, gemachtigde: mr. H.A. van Dijk, advocaat te Hoogezand. 1. Ontstaan en loop van het geschil 1.1 De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, hierna verweerder, heeft op 4 september 2002 aan eiser, die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring opgelegd nu de openbare orde zulks vordert (artikel 59, eerste lid en onder a, Vw 2000). 1.2 Verweerder heeft op 6 september 2002 de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, Vw 2000 in kennis gesteld van het opleggen van de maatregel van bewaring. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. 1.3 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser doorgestuurd en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. 1.4 Het beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van de rechtbank van 13 september 2002. Namens eiser is aldaar zijn gemachtigde verschenen. Voor verweerder is als gemachtigde verschenen de heer G. Klaucke. 2. Rechtsoverwegingen 2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in overeenstemming is met de wet en of deze in redelijkheid bij afweging van alle daarbij betrokken belangen gerechtvaardigd is. 2.2 Eiser heeft de rechtbank verzocht de opheffing van de maatregel te bevelen. 2.3 Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. 2.4 Eiser is op 3 september 2002 om 15:15 uur ex artikel 285 en artikel 300 Wetboek van Strafrecht staandegehouden. Nadat op 4 september 2002 om 16:30 uur het strafvorderlijk belang was vervallen is eiser ter ophouding overgebracht naar het politiebureau te Arnhem. Aansluitend is hij in afwachting van zijn uitzetting om 19:00 uur op grond van artikel 59, eerste lid en onder a, Vw 2000 in bewaring gesteld. 2.5 De gemachtigde van eiser heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig is geweest. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verweerder het bezwaarschrift van eiser inzake de weigering om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het driejarenbeleid te verlenen bij beschikking van 13 augustus 2002 ongegrond heeft verklaard. Daarbij is aangegeven dat eiser Nederland uit eigen beweging binnen vier weken dient te verlaten, bij gebreke waarvan hij kan worden uitgezet. Er van uitgaande dat voornoemde beschikking op 13 augustus 2002 aan eiser is uitgereikt, zou de aan eiser gestelde vertrektermijn eerst op 10 september 2002 eindigen. Nu de maatregel van bewaring op 4 september 2002 aan eiser is opgelegd is deze van meet af aan onrechtmatig geweest. 2.6 Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder zich op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat eiser strafrechtelijk is aangehouden op verdenking van overtreding van de artikelen 285 en 300 Wetboek van Strafrecht met zich brengt dat hierdoor de aan eiser gegunde vertrektermijn wordt beëindigd. Nu de genoemde openbare orde-aspecten de vertrektermijn van eiser hebben doen eindigen is het gerechtvaardigd dat aan eiser op 4 september 2002 de maatregel van bewaring opgelegd. 2.7 De rechtbank overweegt als volgt. Uit artikel 63, eerste lid, Vw 2000 blijkt dat de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft en die niet binnen de bij de wet gestelde termijn Nederland uit eigen beweging heeft verlaten, ingevolge artikel 27, eerste lid, onder b, dan wel artikel 45, eerste lid, onder b, kan worden uitgezet. De rechtbank heeft voorts geconstateerd dat de van toepassing zijnde regelgevingen in de beantwoording van de voorleggende rechtsvraag niet voorziet. 2.8 De rechtbank is evenwel van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vertrektermijn eindigt, indien de vreemdeling tijdens de vertrektermijn een inbreuk maakt op de openbare orde en nationale veiligheid. De rechtbank acht hierbij van belang dat de vreemdeling die in Nederland verblijft gedurende de vertrektermijn geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft in de zin van artikel 8 Vw 2000. De rechtbank ziet bij de beantwoording van de voorliggende rechtsvraag voorts aanleiding aansluiting te zoeken bij de regelgeving aangaande de vrije termijn waarin het een vreemdeling is toegestaan in Nederland te verblijven. Blijkens artikel 12, eerste lid, aanhef en onder d, Vw 2000 eindigt de vrije termijn voor de vreemdeling indien deze een gevaar oplevert voor de openbare orde of nationale veiligheid. Naar het oordeel van de rechtbank valt niet in te zien dat de vrije termijn van een vreemdeling, die in principe wél rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8 Vw 2000 heeft, wegens schending van de openbare orde of nationale veiligheid eindigt, terwijl dit voor de vertrektermijn van een vreemdeling, die géén rechtmatig verblijf in Nederland heeft, niet zou gelden. 2.9 De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat verweerder aan eiser, die wegens verdenking van overtreding van de artikelen 285 en 300 Wetboek van Strafrecht is staandegehouden, gerechtvaardigd de maatregel van bewaring heeft opgelegd. 2.10 De rechtbank is voorts van oordeel dat de procedure leidend tot en de wijze van tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring tevens in overeenstemming met de wet is. De bewaring is derhalve evenmin op die grond onrechtmatig. Ook overigens zijn de rechtbank geen feiten of omstandigheden gebleken op grond waarvan de bewaring onrechtmatig moet worden geacht. 2.11 De vrees is gerechtvaardigd dat eiser indien in vrijheid gesteld, zich aan de voorgenomen uitzetting zal onttrekken. De rechtbank laat daarbij wegen dat eiser de aanzegging heeft gekregen Nederland te verlaten. Daarnaast wordt eiser verdacht van overtreding van de artikelen 285 en 300 Wetboek van Strafrecht. 2.12 Het voortduren van de bewaring is niet onrechtmatig, nu voldoende zicht bestaat op uitzetting van eiser op afzienbare termijn. De rechtbank laat daarbij wegen dat de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft aangegeven dat eiser op 13 september 2002 zal worden uitgezet. 2.13 Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. 3. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. H.J. Bastin en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. C.H. Beuker als griffier op 18 september 2002. Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (postbus 16113, 2500 BC te 's-Gravenhage) onder vermelding van 'Hoger beroep vreemdelingenzaken'. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing. Afschrift verzonden: 20 september 2002