Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE9414

Datum uitspraak2002-09-25
Datum gepubliceerd2002-10-28
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 02/69898
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewaring / WAV / rechtmatig verblijf. Ingevolge het bepaalde in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000, kan verweerder een vreemdeling de maatregel van bewaring opleggen indien het belang van de openbare orde dit vergt, ondanks het feit dat deze rechtmatig verblijf heeft in Nederland. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat uit het systeem van de wet voortvloeit dat het een vreemdeling, die in afwachting is van een primaire beslissing op zijn aanvraag om zich in Nederland te mogen vestigen als zelfstandige, niet is toegestaan arbeid te verrichten alvorens er toewijzend is beslist op de toelatingsaanvraag en is vastgesteld dat de betrokkene voldoet aan de toelatingscriteria. Voorzover dit standpunt niet reeds logischerwijs uit het systeem van de wet voortvloeit, zijn er naar het oordeel van de rechtbank aanknopingspunten voor te vinden in het bepaalde in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, Wav, waarin is bepaald dat het verbod om een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning niet geldt voor vreemdelingen die arbeid verrichten als zelfstandige, mits in het bezit van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw 2000 voor het verrichten van arbeid als zelfstandige. Verweerder heeft de vreemdelinge dan ook op goede gronden in het belang van de openbare orde en met het oog op uitzetting in bewaring gesteld. Beroep ongegrond.


Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE ZITTINGHOUDENDE TE ’s-HERTOGENBOSCH sector bestuursrecht enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken UITSPRAAK Zaaknummer: AWB 02/69898 VRONTN Datum uitspraak: 25 september 2002 Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 94 juncto artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) in het geschil tussen: A, volgens haar verklaring geboren op [...] 1982 en van Roemeense nationaliteit, verblijvende in het politiebureau te Breda, hierna te noemen: de vreemdelinge, en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, hierna te noemen: verweerder. Zitting: 18 september 2002. De vreemdelinge is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde, mr. G.G.A.J. Adang, advocaat te Utrecht. Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. Y.E.A.M. van Hal. Als tolk in de Roemeense taal was aanwezig C. Panait. I. PROCESVERLOOP Op 10 september 2002 is de vreemdelinge op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw2000 in bewaring gesteld. De vreemdelinge heeft op 10 september 2002 haar aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw2000 ingetrokken, waarna zij op 12 september 2002 in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw2000. Bij beroepschrift van 11 september 2002, diezelfde dag ter griffie van de rechtbank ontvangen, is namens de vreemdelinge beroep ingesteld. Voorts is om schadevergoeding verzocht. II. OVERWEGINGEN Blijkens het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 11 september 2002 bevonden verbalisanten zich op maandag 9 september 2002 om 23.00 uur, ter controle op de prostitutiehuizen en ter controle van de bepalingen gesteld bij of krachtens de WAV en belast met het toezicht op vreemdelingen, in het pand Oude Stationsweg 43/ 43a te Bergen op Zoom. In dit pand is sexclub La Rochelle gevestigd. Na door de beheerder, de heer R.J. Peters, te zijn binnengelaten, is in het pand een onderzoek ingesteld. In het pand waren in totaal zes vrouwen aanwezig. Een van deze vrouwen was niet aan het werk en werd volledig gekleed in de huiskamer aangetroffen; twee vrouwen waren ieder met een klant op de bovenverdieping; twee vrouwen bevonden zich schaars gekleed voor de bar in de nabijheid van klanten en er was een vrouw achter de bar bezig met het serveren van drankjes. Eerstgenoemde vrouw was niet in het bezit van een verblijfsvergunning en had deze ook niet aangevraagd. De andere vijf vrouwen waren eveneens niet in het bezit van een verblijfsvergunning, doch hadden een aanvraag om afgifte van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd lopen. De vreemdelinge was achter de bar bezig met het serveren van drankjes. De rechtbank beoordeelt thans of de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van vreemdelingenbewaring in overeenstemming is met de wet en bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is. Namens de vreemdelinge is – kort weergegeven – aangevoerd dat de bewaring niet rechtmatig is nu er ten tijde van de inbewaringstelling onvoldoende rechtsbijstand is geboden. Verder is betoogd dat de vreemdelinge rechtmatig in Nederland verblijft aangezien zij zich bij de korpschef heeft gemeld en in afwachting is van de beslissing op de door haar ingediende aanvraag voor een verblijfsvergunning als zelfstandige. Bovendien is het de vreemdelinge toegestaan om hangende de beslissing op de door haar ingediende aanvraag in Nederland te werken. Voorts heeft zij overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk B9 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc2000) rechtmatig verblijf in Nederland aangezien zij als getuige in een onderzoek naar mensenhandel is gehoord. De rechtbank overweegt als volgt. Voor zover zijdens de vreemdelinge is betoogd dat haar ten tijde van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling onvoldoende rechtsbijstand is verleend, is de rechtbank van oordeel dat uit het op 12 september 2002 op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen volgt dat vanaf 9.00 uur tot 9.40 uur tevergeefs is getracht telefonisch contact te leggen met het kantoor van mr. Adang. Vervolgens is telefonisch contact opgenomen met de secretaresse van mr. Koningsveld (piketadvocaat) te Breda. Omstreeks 11.00 uur heeft verbalisant een bericht van mr. Koningsveld ontvangen inhoudende dat deze niet bij de inbewaringstelling van de vreemdelinge aanwezig kon zijn. Daarbij is mr. Koningsveld op de hoogte gesteld van de omstandigheid dat de vreemdelinge om bijstand van mr. Adang heeft verzocht alsmede van de omstandigheid dat deze niet telefonisch bereikbaar was. Mr. Koningsveld heeft hierop aangegeven dat hij alle stukken die betrekking hadden op de inbewaringstelling aan mr. Adang zou toezenden. Omstreeks 11.30 uur heeft een der verbalisanten nogmaals telefonisch contact gezocht met het kantoor van mr. Adang. Door zijn secretaresse werd aangegeven dat het vanwege een defect aan de gsm van mr. Adang niet mogelijk was om direct contact met hem te leggen. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gesteld dat er zijdens verweerder onvoldoende zorg is betracht ten aanzien van het inschakelen van een professionele rechtshulpverlener voor de vreemdelinge. Voorts is tussen partijen niet in geschil dat de vreemdelinge ten tijde van het opleggen van de maatregel van bewaring in afwachting was van de beslissing op de door haar op 15 maart 2002 ingediende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Ingevolge het bepaalde in artikel 8, aanhef en onder f, van de Vw2000 heeft een vreemdeling die in afwachting is van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14 en 28, terwijl bij of krachtens deze wet dan wel op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist, rechtmatig verblijf in Nederland. Ingevolge het bepaalde in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw2000, kan verweerder een vreemdeling, ondanks het feit dat deze rechtmatig verblijf heeft in Nederland, de maatregel van bewaring opleggen indien het belang van de openbare orde dit vergt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat uit het systeem van de wet voortvloeit dat het een vreemdeling, die in afwachting is van een primaire beslissing op zijn aanvraag om zich in Nederland te mogen vestigen als zelfstandige, niet is toegestaan arbeid te verrichten alvorens er toewijzend is beslist op de toelatingsaanvraag en is vastgesteld dat de betrokkene voldoet aan de toelatingscriteria. Voor zover dit standpunt niet reeds logischerwijs uit het systeem van de wet voortvloeit, zijn er naar het oordeel van de rechtbank aanknopingspunten voor te vinden in het bepaalde in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet arbeid Vreemdelingen, waarin is bepaald dat het verbod om een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning niet geldt voor vreemdelingen die arbeid verrichten als zelfstandige, mits in het bezit van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw2000 voor het verrichten van arbeid als zelfstandige. Verweerder heeft de vreemdelinge dan ook op goede gronden in het belang van de openbare orde en met het oog op uitzetting in bewaring gesteld. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling dat de vreemdelinge in juli 2002 een verklaring zou hebben afgelegd in een (andere) mensenhandelzaak, nu door de vreemdelinge ter zake geen objectieve verifieerbare stukken zijn overgelegd en deze stelling derhalve op geen enkele wijze te verifiëren valt. De enkele verklaring van de vreemdelinge ter zitting als zou zij een verklaring hebben afgelegd, is onvoldoende om aan te nemen dat zij op grond van het bepaalde in hoofdstuk B9 van de Vc2000 in het bezit is gesteld, dan wel zal worden gesteld van een verblijfsvergunning. Uit de gedingstukken alsmede het verhandelde ter zitting is gebleken dat verweerder voornemens is de vreemdelinge op 19 september 2002 om 11.35 uur met vlucht nummer RO364 naar Roemenië uit te zetten. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat vooralsnog niet gesteld kan worden dat geen reëel zicht op uitzetting bestaat of dat met onvoldoende voortvarendheid aan de uitzetting van de vreemdelinge is gewerkt. De enkele omstandigheid dat de vreemdelinge op 17 september 2002 naar Schiphol is vervoerd en eerst aldaar te horen kreeg dat zij die dag vanwege overboeking van de vlucht niet naar Roemenië kon worden uitgezet, doet naar het oordeel van de rechtbank aan het vorenstaande niet af. Ook overigens is de rechtbank van oordeel, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring niet in strijd is met de Vw2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten. Gelet op het voorgaande moet de vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 59 van de Vw2000 rechtmatig worden geoordeeld en dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Het namens de vreemdelinge ingediende verzoek om schadevergoeding zal worden afgewezen, nu ingevolge artikel 106 van de Vw2000 een dergelijk verzoek slechts kan worden toegewezen indien de rechtbank de opheffing van de bewaring beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van de maatregel wordt opgeheven, hetgeen niet het geval is. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken. Mitsdien wordt als volgt beslist. III. BESLISSING De rechtbank, - verklaart het beroep gericht tegen de bewaring ongegrond; - wijst het verzoek om schadevergoeding af. Aldus gedaan door mr. I.L. Haverkate als rechter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Beurden als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 25 september 2002. Partijen kunnen tegen deze uitspraak, met uitzondering van de beslissing over het verzoek om schadevergoeding, hoger beroep instellen bij: Raad van State Afdeling bestuursrechtspraak Hoger beroep vreemdelingenzaken Postbus 16113 2500 BC ’s-Gravenhage De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Afschrift verzonden: 25 september 2002