Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE9480

Datum uitspraak2002-10-30
Datum gepubliceerd2002-10-30
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20.000400.02
Statusgepubliceerd


Uitspraak

parketnummer : 20.000400.02 uitspraakdatum : 30 oktober 2002 tegenspraak na aanh: aangezegd GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH meervoudige kamer voor strafzaken A R R E S T gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Breda van 21 januari 2002 in de strafzaak onder parketnummer 02/001497-01 en 02/017792-01 tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum], thans preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting P.I. Almere Binnen te Almere. Het hoger beroep De verdachte heeft tijdig tegen genoemd vonnis hoger beroep ingesteld. Het onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en de terechtzitting in hoger beroep. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht. Het vonnis waarvan beroep Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de bewijsvoering, de bijzondere overwegingen omtrent het bewijs, de kwalificatie van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde en de opgelegde straf en de strafmotivering. De bewijsvoering behoeft, mede gelet op hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen, verbetering. Naast de door de eerste rechter gebruikte bewijsmiddelen, komt de bewezenverklaring mede te berusten op de na te melden bewijsmiddelen. De kwalificatie behoort te luiden als hieronder vermeld. De tenlastelegging Het hof neemt hier uit het beroepen vonnis de weergave van de tenlastelegging over. De door het hof gebruikte bewijsmiddelen Naast de door de eerste rechter gebruikte bewijsmiddelen, komt de bewezenverklaring mede te berusten op: PRO MEMORIE. De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Elk bewijsmiddel wordt slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft. Verdachte heeft in zijn verklaringen bij de politie met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde feit aangegeven dat het vuurwapen buiten de juwelierszaak slechts eenmaal is afgegaan en wel per ongeluk. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard zich slechts één schot buiten te kunnen herinneren, alsmede dat hij zich bedreigd voelde door de omstanders. Het hof overweegt hieromtrent in navolging van de rechtbank als volgt. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij gedurende de gehele overval en zijn vlucht naar buiten, zijn vinger om de trekker van het geladen pistool heeft gehouden. Tijdens de overval heeft verdachte vijfmaal gewild en gericht op de vitrineruiten geschoten. Gedurende zijn vlucht naar buiten, bij het ophalen van de vuisthamer en zijn pogingen om zijn bromfiets te starten, is het vuurwapen niet eenmaal per ongeluk afgegaan. Het is dan ook niet aannemelijk dat het wapen per ongeluk is afgegaan op het moment dat verdachte het wapen met gestrekte arm gericht hield op het [slachtoffer]. Bovendien heeft het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) vastgesteld dat het wapen een normale trekkerdruk had. Voorts heeft het NFI tijdens proefnemingen vastgesteld dat het niet mogelijk bleek te zijn om de gespannen hamer op een andere wijze te ontspannen dan door het overhalen van de trekker. Ook blijkt, gelet op de bevindingen en conclusies van het NFI, neergelegd in een rapport van 27 december 2001, en de getuigenverklaringen, dat er niet eenmaal maar driemaal buiten de juwelierswinkel is geschoten binnen een tijdsbestek van 31 seconden. Het tweede schot heeft het slachtoffer geraakt. De verklaring van verdachte dat zijn wapen per ongeluk is afgegaan, is gelet op het bovenstaande dan ook niet aannemelijk geworden. Bovendien is niet aannemelijk geworden dat er sprake was van een direct handgemeen tussen verdachte en het [slachtoffer] op het moment dat het fatale schot viel. Het NFI heeft immers gerapporteerd dat er op de kleding van het slachtoffer geen sporen zijn aangetroffen die duiden op een schootsafstand die kleiner was dan circa 1,5 meter. Gelet op het vorenstaande, is het hof van oordeel dat de verdachte door met een vuurwapen met gestrekte arm gericht op het [slachtoffer] te schieten daarmee tenminste willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer als gevolg van zijn handelen zou komen te overlijden. PRO MEMORIE. De strafbaarheid van het onder 2 en 3 bewezen verklaarde Het onder 2 bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 317, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht. Het onder 3 bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 287 juncto artikel 288 van het Wetboek van Strafrecht. Het onder 2 en 3 bewezen verklaarde moet worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld. De redengeving van de op te leggen straf of maatregel De rechtbank heeft de verdachte ter zake van -kort gezegd- drie gewapende overvallen veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. De verdachte is in hoger beroep gekomen. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een zelfde gevangenisstraf als in eerste aanleg opgelegd. Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen hoofdstraf bepaald op grond van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie gewapende overvallen op respectievelijk een fotozaak, een Grenswisselkantoor en een juwelier. Bij de laatste overval heeft verdachte de heer [slachtoffer] doodgeschoten. Deze feiten zijn zo ernstig en voor de direct betrokkenen en de samenleving zo verontrustend dat alleen een vrijheidsbenemende straf van zeer lange duur in aanmerking komt. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen heeft verdachte elke overval zeer zorgvuldig, op professionele wijze, voorbereid en op een kille en berekenende manier uitgevoerd. Verdachte handelde uitsluitend om in zijn eigen drugsbehoefte te voorzien. Hij is steeds opnieuw volledig voorbijgegaan aan de gevolgen en de emoties die zijn handelen bij de slachtoffers teweeg zouden kunnen brengen. Telkens is verdachte gemaskerd de door hem uitgekozen zaak binnengegaan, heeft zijn wapen op aanwezige klanten en medewerkers gericht en heeft hen met de dood bedreigd om zo zijn buit veilig te stellen. Bij twee van de drie overvallen heeft verdachte daadwerkelijk geschoten. Bij de overval op het Grenswisselkantoor te [pleegplaats] heeft verdachte zelfs een wapen op het hoofd van een slechts veertienjarige jongen gezet om een medewerker van dat kantoor te dwingen om de inhoud van de kassa aan verdachte te overhandigen. Alvorens de overval op juwelier [naam] te [pleegplaats] te plegen, heeft verdachte elders in die plaats een nepbom geplaatst en een bommelding gedaan, met de bedoeling om zo de politie uit de buurt van de juwelierszaak te houden. Na deze overval heeft verdachte het [slachtoffer] buiten de juwelierszaak, in een drukke winkelstraat neergeschoten om te kunnen ontvluchten en de buit veilig te stellen. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de samenleving door deze feiten bijzonder is geschokt. Ten nadele van de verdachte heeft het hof voorts rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 10 mei 2002 vóór het begaan van deze feiten reeds meerdere malen is veroordeeld terzake van vermogensmisdrijven, al dan niet in combinatie met een geweldsmisdrijf. Het hof acht het met name ernstig dat de verdachte binnen een periode van amper vijf maanden nadat hij de hem bij arrest van dit gerechtshof van 3 december 1998 opgelegde gevangenisstraf van vier jaren had uitgezeten, zich wederom heeft schuldig gemaakt aan een serie gewelddadige overvallen, waarvan de eerste al is uitgevoerd na ongeveer drie maanden. De door het hof destijds opgelegde gevangenisstraf heeft de verdachte er kennelijk niet toe kunnen bewegen zijn leven te beteren. Daarnaast is de opbouw van het strafblad verontrustend. De aard van de strafbare feiten wordt steeds zwaarder en gewelddadiger. Het hof zal dan ook de recidive in aanzienlijke mate ten nadele van verdachte meewegen. Zoals ook de rechtbank heeft aangegeven, heeft A.M. van Dongen namens Kentron op 10 december 2001 een voorlichtingsrapportage over verdachte uitgebracht. Daarin wordt verdachte omschreven als een zeer introverte man die geen gevoel voor eigenwaarde heeft. Hij heeft regelmatig last van depressies. Uit gesprekken is gebleken dat de stemming van verdachte, wanneer hij zich machteloos voelt of het ergens niet mee eens is, snel kan omslaan. Verder lijkt er een duidelijk verband te bestaan tussen het druggebruik van verdachte en de gepleegde delicten. Na de laatste detentie van verdachte was aan alle randvoorwaarden voldaan om een nieuwe start in de maatschappij te maken. Toch bleek dit in het geval van verdachte niet voldoende. Wanneer verdachte niet leert om te gaan met zijn impulsen en zichzelf niet gaat beschouwen als een volwaardig persoon, is de kans op recidive zeer groot te achten. Verdachte heeft geweigerd mee te werken aan een psychologisch en een psychiatrisch onderzoek. Het vorenstaande heeft de rechtbank gebracht tot het opleggen van een tijdelijke gevangenisstraf voor de maximaal toegestane duur, te weten twintig jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat, gelet op het vorenstaande, alleen een vrijheidsbenemende straf van zeer lange duur in aanmerking komt. Niettemin vindt het hof in de navolgende omstandigheden aanleiding om -anders dan de rechtbank- niet een tijdelijke gevangenisstraf voor de maximaal toegestane duur op te leggen, doch te volstaan met een gevangenisstraf van na te melden duur. In de eerste plaats acht het hof met betrekking tot het onder 3 bewezen verklaarde feit, de overval op juwelier [naam], aannemelijk geworden dat verdachte het vuurwapen niet bij zich had met de bedoeling om daadwerkelijk iemand te doden, maar om ermee te dreigen en het glas van de vitrines in de juwelierszaak kapot te kunnen schieten. Daarnaast acht het hof aannemelijk geworden dat verdachte het [slachtoffer] niet in koelen bloede heeft doodgeschoten, doch dat hij, verdachte, toen hij buiten de juwelierszaak tevergeefs trachtte te vluchten, in een panieksituatie op de heer [slachtoffer] heeft geschoten. Bij de bepaling van de hoogte van de op te leggen straf heeft het hof tot slot rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder terzake soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld, de mate waarin het bewezen verklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht en het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de maatschappelijke verontrusting die daarvan het gevolg is. De toegepaste wettelijke voorschriften De strafoplegging is gegrond op de artikelen: 10, 27, 57, 287, 288, 310, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht. B E S L I S S I N G : Het hof: Vernietigt het beroepen vonnis, doch alleen voor zover dit betreft de kwalificatie van het bewezen verklaarde en de aan de verdachte opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht. Verklaart dat het onder 2 bewezen verklaarde oplevert: "Afpersing". Verklaart dat het onder 3 bewezen verklaarde oplevert: "Doodslag, voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren". Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de tijd van 16 (zestien) jaren. Beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf daarop geheel in mindering zal worden gebracht. Bevestigt het beroepen vonnis voor al het overige. Dit arrest is gewezen door Mr. Van den Elzen, als voorzitter Mrs. De Hullu en Pijls, als raadsheren in tegenwoordigheid van Mr. Kroes, als griffier. Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 30 oktober 2002. Mr. De Hullu is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen. U I T D R A A I G E G E V E N S 1e A A N L E G zaaknr.: 02 tijd : 09.30 rolnummer: 20.000400.02 verdachte: [verdachte], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum], wonende te , , thans preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting P.I. Almere Binnen te Almere thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande Is bij vonnis van de arrondissementsrechtbank te Breda van 21 januari 2002 ter zake van: ten aanzien van parketnummer 02/017792-01: sub 1: "Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken", sub 2: "Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken", ten aanzien van parketnummer 02/001497-01: "Doodslag, voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij straffeloosheid hetzij het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren", veroordeeld tot: twintig jaar gevangenisstraf, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, met bepaling dat [benadeelde partij] niet-ontvankelijk is in haar vordering en dat die vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht en met verwijzing van verdachte in de kosten die de benadeelde partij ter zake van rechtsbijstand heeft gemaakt, tot 21 januari 2002 begroot op nihil, en met vrijspraak van hetgeen meer of anders is tenlastegelegd dan bewezen is verklaard;