Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE9482

Datum uitspraak2002-08-28
Datum gepubliceerd2002-10-30
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
ZittingsplaatsUtrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 02/61472, 02/61467
Statusgepubliceerd


Indicatie

AC-procedure / schadevergoeding. Het beroep van Armeense eiser dient gegrond te worden verklaard omdat verweerder ten onrechte de asielaanvraag van eiser heeft afgedaan in de AC-procedure. Eiser heeft om schadevergoeding verzocht voor de dagen die hij ten onrechte niet in een OC heeft doorgebracht. De rechtbank ziet geen aanleiding om een schadevergoeding toe te kennen voor de dagen die eiser ten onrechte niet in een opvang- en onderzoekscentrum heeft doorgebracht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser onvoldoende gesteld om aan te nemen dat hij over de dagen daadwerkelijk schade heeft geleden. Beroep gegrond, afwijzing verzoek om schadevergoeding, afwijzing verzoek om voorlopige voorziening.


Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG zittinghoudende te Utrecht Reg.nrs.: AWB 02/61472 BEPTDN (beroepszaak) AWB 02/61467 BEPTDN (voorlopige voorziening) UITSPRAAK van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter, inzake het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening van: A, geboren op [...] 1967, van Armeense nationaliteit, eiser/verzoeker, gemachtigde: mr. T. Arts, werkzaam bij SRA te Arnhem, tegen een besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. M.A.M. Jansen, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag. 1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE Op 6 augustus 2002 heeft eiser/verzoeker (hierna te noemen: eiser) een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 9 augustus 2002 heeft verweerder de aanvraag van eiser niet ingewilligd in het kader van de zogenaamde Aanmeldcentrumprocedure (AC-procedure). Eiser heeft tegen deze beslissing beroep bij deze rechtbank ingesteld. Eiser heeft de rechtbank verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten totdat op het beroep is beslist. De openbare behandeling van beide geschillen heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2002. Ter zitting hebben eiser en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet. Ter zitting is dhr. B gehoord als getuige. 2. OVERWEGINGEN Ten aanzien van het beroep In de hoofdzaak dient te worden beoordeeld of de bestreden beslissing in rechte stand kan houden. Aangezien verweerder de aanvraag heeft afgewezen in het aanmeldcentrum (AC), dient te worden beoordeeld of het desbetreffende besluit binnen 48 uur op zorgvuldige wijze is genomen. Eiser legt aan de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd het volgende ten grondslag. Eiser heeft in 1985 in Afghanistan een man, genaamd B, ontmoet. Zij raakten bevriend. Eiser was gelegerd in Afghanistan. Ook na de periode dat eiser in Afghanistan verbleef hadden zij regelmatig contact. In 1992 heeft eiser geweigerd om deel te nemen aan de oorlog in Armenië. Hij is toen naar Oezbekistan vertrokken. Daar heeft hij enige tijd bij B verbleven. B voerde daar een politieke strijd tegen de autoriteiten in Oezbekistan. Eiser heeft in deze periode liefdadigheidswerk verricht en hij stond B ter zijde. Eiser verbleef zowel in 1993 als in 1995 enige tijd in Oezbekistan. Op een dag in juli 1995 is B vertrokken naar Samarkant. Hij kwam echter ’s avonds niet terug. De volgende dag kwamen er gewapende mensen naar het huis van B. Ze waren op zoek naar hem en wilden het huis doorzoeken. Eiser was hierbij aanwezig. Hij en de vrouw van B konden nog net voorkomen dat de mannen eiser meenamen. In de herfst van juli 1995 keerde eiser terug naar Armenië. In 1998 werkte eiser in een hotel in Abovian. Op een dag zijn er twee Armeniërs en twee Oezbeken op zijn werk gekomen om hem te verhoren. Eiser is meegenomen naar het gebouw van de KGB in Jerevan. Daar is eiser gedurende zes maanden gevangen gehouden. Hij werd voortdurend verhoord over de verblijfplaats van B. Ook werd hij mishandeld. In het najaar van 1998 is eiser vrijgelaten. In maart 1999 is eiser een week naar de Russische Federatie geweest. Daar had hij een ontmoeting met B. Eén week nadat eiser terug was in Abovian werd hij wederom opgepakt door de KGB en weer werd hij gedurende ongeveer zes maanden gevangen gehouden. Ook tijdens deze detentie werd hij verhoord, mishandeld en gemarteld. Toen eiser ziek werd is hij vrijgelaten door de KGB. Op 7 maart 2001 is eiser voor de derde keer opgepakt door de KGB en weer werd hij verhoord, mishandeld en gemarteld. Na ongeveer een week is eiser weer vrijgelaten in verband met een tijdens een mishandeling gescheurde dikke darm. Hierop heeft eiser besloten Armenië te verlaten. Op 22 of 23 maart 2001 is hij vertrokken richting Moskou. Op 10 juni 2002 is eiser geopereerd aan de scheur in zijn dikke darm. In 2002 vernam hij dat B ergens in Europa verbleef en voorts vernam hij dat er naar hem werd geïnformeerd. Tot 25 juli 2002 verbleef eiser in Moskou. Op deze datum is hij begonnen aan zijn reis naar Nederland. Verweerder heeft de bestreden beslissing, voor zover hier van belang en samengevat, doen steunen op de volgende overwegingen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij heeft te vrezen voor vervolging vanwege zijn vriendschap met B. Ondanks dat eiser beweert hecht bevriend te zijn met hem en dat deze persoon een bekend politiek leider in Oezbekistan zou zijn, weet eiser niet van welke partij hij de leider was en welke politieke activiteiten hij verrichtte. Eiser zelf heeft slechts summiere activiteiten verricht, waarvan slechts zijn gezin op de hoogte was. Voorts is het niet aannemelijk dat eiser tot in 2001 werd lastig gevallen en gedetineerd, terwijl hij in 1999 voor het laatst contact had met B. Ook is het niet aannemelijk dat eiser een jaar met een gescheurde dikke darm kon leven. Gelet op het voorgaande worden de gestelde mishandelingen evenmin aannemelijk geacht. Voor zover de verklaringen van eiser wel gevolgd dienen te worden, overweegt verweerder dat eiser steeds uit detentie is vrijgelaten en dat hij in de tussenliggende perioden geen problemen heeft ondervonden. Tevens is verweerder van mening dat eiser geen gegronde vrees voor vervolging heeft nu hij in 1999 vrijwillig is teruggekeerd vanuit de Russiche Federatie naar Armenië en omdat hij na zijn laatste vertrek uit Armenië een jaar in de Russiche Federatie heeft verbleven zonder daar bescherming in te roepen van de autoriteiten. Gelet op voorgaande komt eiser naar het oordeel van verweerder niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw. Ten slotte is niet gebleken dat eiser op een andere grond van artikel 29, eerste lid, Vw in aanmerking komt voor toelating tot Nederland. Eiser bestrijdt dit besluit en voert daartegen aan dat zijn zaak niet zorgvuldig is afgehandeld in de AC-procedure. Hiertoe heeft eiser allereerst naar voren gebracht dat er onvoldoende tijd was om een zienswijze uit te brengen wegens de gecompliceerdheid van de zaak en dat hij tijdig om uitstel heeft gevraagd. Voorts heeft de gemachtigde van eiser aangevoerd dat hij reeds in het AC nadere informatie had gevonden over B Oesmanovitsj. Deze informatie is de gemachtigde van eiser kort voor het verstrijken van de 48-uurstermijn bekend geworden. Hierop heeft hij mondeling overleg gevoerd met verweerder over de AC-afdoening van deze zaak. Echter, ondanks deze informatie en het feit dat deze B wellicht te traceren zou zijn om het relaas van eiser te ondersteunen, was verweerder van mening dat de zaak zich toch leende voor een AC-afdoening. B is een Oezbeekse dissident, die in Nederland is toegelaten als een uitgenodigde vluchteling. Hij heeft bevestigd dat hij eiser goed kent en dat eisers verklaringen waarheidsgetrouw zijn. Voorts is hij van mening dat eiser bij een terugkeer naar Armenië het risico loopt slachtoffer te worden van schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) bij een gedwongen terugkeer naar Armenië. B heeft de naam van eiser doorgegeven aan Human Right Watch als iemand die problemen heeft gehad en nog kan krijgen met de Oezbeekse geheime dienst. Voorts heeft eiser aangevoerd dat hij tijdens zijn nader gehoor niet in de gelegenheid is gesteld om zijn volledige verhaal te vertellen. Hij werd steeds onderbroken en moest zo kort mogelijk antwoord geven op de gestelde vragen. Tevens heeft eiser aangevoerd dat verweerder ten onrechte, zonder een arts te raadplegen, heeft overwogen dat eisers verklaringen over zijn dikke darm niet aannemelijk zijn. Ten slotte heeft eiser gesteld dat het besluit pas na het verstrijken van de 48-uurstermijn aan hem is uitgereikt. Gelet op het voorgaande is eiser van mening dat zijn asielverzoek niet kon worden afgewezen in het AC en derhalve verzoekt hij voorts om schadevergoeding voor de periode die hij ten onrechte niet in het Opvang- en onderzoekscentrum heeft doorgebracht. Ingevolge artikel 13 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien, -voor zover hier van belang- internationale verplichtingen dan wel klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen. Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, Vw kan aan de vreemdeling die verdragsvluchteling is een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden verleend. Op grond van artikel 1(A) van het Verdrag van Genève is van vluchtelingschap sprake in geval de vreemdeling afkomstig is uit een land waar hij gegronde redenen heeft te vrezen voor vervolging wegens zijn godsdienstige of politieke overtuiging, zijn nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of tot een bepaalde sociale groep. Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden verleend aan de vreemdeling die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen. De rechtbank overweegt als volgt. In C3/12.2.1 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) is vastgelegd welke zaken zich lenen voor afdoening in de AC-procedure. Dit zijn zaken waarin zonder tijdrovend onderzoek binnen de AC-procedure kan worden vastgesteld dat de aanvraag op grond van artikel 30 of artikel 31 Vw dan wel op grond van artikel 4:6 Awb, kan worden afgewezen (waaronder op voorhand kansloze zaken en claimzaken). De rechtbank is van oordeel dat de gemachtigde van eiser tijdig, te weten voor het verstrijken van de 48-uurstermijn en direct nadat het hem bekend was geworden, heeft aangegeven dat hij nader informatie had gevonden over de vriend van eiser, die in Nederland bekend staat onder de naam: B, en dat deze persoon wellicht kon worden getraceerd om zodoende het verhaal van eiser te bevestigen. Naar aanleiding van dit verzoek had verweerder zich dienen te bezinnen op de AC-afdoening, waarbij verweerder tevens had dienen te betrekken dat geen zienswijze was ingediend en eiser reeds eerder een verzoek om uitstel voor het indienen van een zienswijze had gedaan wegens de gecompliceerdheid van de zaak. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onder deze omstandigheden ten onrechte besloten om afdoening in de AC-procedure voort te zetten zonder nader onderzoek te verrichten. Nu verweerder het relaas van eiser als onaannemelijk heeft beschouwd lag het op de weg van verweerder om nader onderzoek te verrichten naar deze vriend van eiser en zijn positie in Oezbekistan. Ter zitting heeft verweerder betoogd dat ondanks het bestaan van deze vriend, zijn toelating in Nederland als vluchteling en zijn getuigenis ter zitting, overeind blijft staan dat eiser geen dan wel summiere activiteiten heeft verricht voor zijn vriend en het derhalve niet aannemelijk is dat hij te vrezen heeft voor vervolging. De rechtbank overweegt echter dat eiser steeds heeft aangegeven enkel vanwege zijn vriendschap met B problemen te hebben ondervonden en niet vanwege zijn hulp aan B. Derhalve dient, gelet op hetgeen in deze procedure naar voren is gekomen, bij een nader onderzoek vooral aandacht te worden besteed aan het risico voor schending van artikel 3 van het EVRM als gevolg van de vriendschap met een Oezbeekse dissident, bij een terugkeer van eiser naar Armenië. Voort is gebleken dat verweerder onder meer het relaas van eiser onaannemelijk heeft geacht wegens zijn verklaringen over zijn gescheurde dikke darm. De rechtbank is echter, met eiser, van oordeel dat verweerder niet zonder een arts te raadplegen in de AC-procedure een oordeel heeft kunnen geven over dergelijke medische aspecten. Ten slotte acht de rechtbank het aannemelijk dat eiser, zoals hij ter zitting heeft toegelicht, tijdens zijn nader gehoor niet in de gelegenheid is geweest om zijn volledige verhaal te vertellen. Reeds tijdens zijn vrije relaas is hij diverse keren onderbroken met de mededeling dat hij zich moest beperken tot de reden van zijn vertrek. De rechtbank is van oordeel dat dit heeft geleid tot een onvolledige weergave van de omstandigheden waaronder de problemen van eiser zijn ontstaan en de daadwerkelijke omvang van de problemen van eiser. Dit klemt te meer nu de contactambtenaar niet op voorhand kon weten wat de problemen van eiser zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel op basis van dit gehoor besloten om in de AC-procedure een besluit te nemen. Gelet op het vorenstaande leende de asielaanvraag van eiser zich niet voor afdoening in de AC-procedure. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de bestreden beschikking onvoldoende zorgvuldig en derhalve in strijd met artikel 3:2 van de Awb is genomen. Op deze grond dient de beschikking te worden vernietigd en mitsdien is het beroep gegrond. Verweerder zal worden opgedragen nader onderzoek te verrichten tijdens een OC-procedure en een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Nu op grond van het voorgaande reeds tot de conclusie wordt gekomen dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt, komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van eisers stelling met betrekking tot het moment van uitreiking van het besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om een schadevergoeding toe te kennen voor de dagen die eiser ten onrechte niet in een Opvang- en onderzoekscentrum heeft doorgebracht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser onvoldoende gesteld om aan te nemen dat hij over die dagen daadwerkelijk schade heeft geleden. Ten aanzien van de voorlopige voorziening Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek zal worden afgewezen. Ten aanzien van de voorlopige voorziening en het beroep In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. De kosten zijn op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op 966,- euro (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt 322,- euro). 3. BESLISSING De rechtbank: ten aanzien van de hoofdzaak: verklaart het beroep gegrond; vernietigt het bestreden besluit; draagt verweerder op opnieuw te beslissen op de aanvraag van eiser, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen; wijst het verzoek om schadevergoeding af; veroordeelt verweerder in de proceskosten ad 644,- euro onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser moet voldoen. De voorzieningenrechter: ten aanzien van de gevraagde voorlopige voorziening: wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af; veroordeelt verweerder in de proceskosten ad 322,- euro, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser moet voldoen. Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J.H. van Meegen, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, tevens voorzieningenrechter, en uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2002, in tegenwoordigheid van mr. drs. J.A. Vriezen als griffier. afschrift verzonden op: 28 augustus 2002 RECHTSMIDDEL Tegen de uitspraak op het beroep kunnen partijen binnen een week na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen op de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Artikel 85 Vw bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing.