Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE9534

Datum uitspraak2002-10-16
Datum gepubliceerd2002-10-31
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 02/00674
Statusgepubliceerd


Uitspraak

WAHV 02/00674 16 oktober 2002 CJIB 38191337 Gerechtshof te Leeuwarden Arrest op het hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank te Alkmaar van 2 mei 2002 betreffende [betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene), wonende te [woonplaats] 1. De beslissing van de kantonrechter De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie in het arrondissement Alkmaar ongegrond verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. 2. Het procesverloop De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen, maar heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt. 3. Beoordeling 3.1. Aan de betrokkene is bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van fl 240,-- (= Euro€ 108,91) opgelegd ter zake van "voetganger (voornemens) op voetgangeroversteekplaats (over te steken) niet voor laten gaan", welke gedraging zou zijn verricht op 10 oktober 2000 op de Voorweg te Schoorl. 3.2. De betrokkene ontkent de gedraging te hebben verricht. Hij stelt vooreerst, dat naar zijn waarneming de voetgangster (en niet een voetganger, zoals de verbalisant beweert) niet kenbaar op het punt stond over te steken, aangezien zij met het kind naast haar stond te praten en haar kijkrichting van de betrokkene af in het verlengde van het trottoir was. In de tweede plaats ontkent hij de gedraging te hebben verricht, omdat hij, nadat de verbalisant op de rijbaan was gaan staan en hem een stopteken had gegeven vóór de voetgangersoversteekplaats tot stilstand was gekomen. 3.3. De in het zaakoverzicht van de verbalisant opgenomen toelichting houdt in: "Er stond een vader met zijn zoontje naast hun fietsen te wachten op het voetpad om over te steken, ter hoogte van het Dennenlaantje. De verdachte (het hof leest: betrokkene) kwam aanrijden en wilde doorrijden Ik, verbalisant gaf een stopteken waarop betrokkene voldeed door krachtig te remmen. Als verklaring van de betrokkene is opgenomen: "Men stond met de rug naar mij toe en maakte geen aanstalten om over te steken. Als u geen stopteken had gegeven was ik doorgereden." 3.4. Art. 49, tweede lid, RVV1990 luidt: "Bestuurders moeten voetgangers en bestuurders van een gehandicaptenvoertuig, die op een voetgangersoversteekplaats oversteken of kennelijk op het punt staan zulks te doen, voor laten gaan." 3.5. De nota van toelichting op het aan art. 49 RVV1990 voorafgaande art. 100 RVV1966 houdt onder meer in: "Bepaald wordt dat de bestuurders een voetgangersoversteekplaats voorzichtig naderen en aan voetgangers, die zich daarop bevinden, onbelemmerde doorgang verlenen. Dit laatste beduidt, dat de voetganger zonder onderbreking zijn weg moet kunnen vervolgen, indien hij zich eenmaal op de voetgangersoversteekplaats heeft begeven. Het staat de bestuurder vrij achter hem of eventueel voor hem langs te rijden, indien voor het laatste voldoende ruimte is. Hij behoeft de voetganger immers geen voorrang te verlenen in de zin dat hij in alle gevallen moet wachten, totdat hij de overzijde bereikt heeft." De nota van toelichting op het RVV1990 houdt in hoofdstuk X. "Belangrijke veranderingen" voor zover hier van belang in: "Het RVV 1990 bevat naast vele minder belangrijke wijzigingen, die per artikel worden belicht, enkele opmerkelijke nieuwe regelingen. Ze worden hier in het kort weergegeven. (....) 2. Het voor laten gaan van voetgangers die op het punt staan op een voetgangersoversteekplaats over te steken. Zowel volgens het oude als het nieuwe RVV moeten bestuurders aan voetgangers (...) op een voetgangersoversteekplaats ongehinderde doorgang verlenen. Nieuw is dat bestuurders dezelfde verplichting hebben tegenover voetgangers (...) die kennelijk op het punt staan over te steken.(....)" De nota van toelichting op art. 49 RVV1990 houdt onder meer in: "De term "ongehinderde doorgang verlenen" in de oude regeling is vervangen door "voor laten gaan". Het ongehinderd doorgang verlenen dat veel lijkt op de betekenis van voorrang, wordt gereserveerd voor bestuurders die elkaar op een kruising naderen. Voor andere gevallen waarbij prioriteit van de één boven de ander moet worden vastgelegd wordt de term "voor laten gaan" gebezigd." 3.6. Uit het hiervoor onder 3.5. overwogene volgt dat uit art. 49, tweede lid, RVV1990 niet voortvloeit, dat voor voetgangers die op een voetgangersoversteekplaats de rijbaan oversteken of op het punt staan dit te doen de gehele oversteekplaats vrijgelaten moet worden. Voldoende is, dat zij ongehinderd hun weg kunnen vervolgen of beginnen. 3.7. Een bestuurder die door zijn wijze van rijden de indruk wekt niet te zullen stoppen kan - ook in het geval dat hij uiteindelijk wel voor de voetgangersoversteekplaats stopt - onder omstandigheden het verwijt gemaakt kan worden dat hij een voetganger niet voor laat gaan als bedoeld in art. 49 RVV1990. 3.8. In het onderhavige geval (zoals door de betrokkene gesteld en van de zijde van het openbaar ministerie niet weersproken) bevonden de voetgangers zich op het voetpad aan de voor de betrokkene linkerzijde van de rijbaan met twee rijstroken. Tevens blijkt dat de betrokkene in staat was zijn voertuig tot stilstand te brengen vóór de oversteekplaats naar aanleiding van het stopteken door de verbalisant gegeven. Daarom behoeft in casu nadere onderbouwing, dat door het naderen van de betrokkene van de voetgangersoversteekplaats de voetgangers zodanige hinder hebben ondervonden, dat gezegd kan worden dat de betrokkene hen niet heeft "voor laten gaan" in de zin van art. 49, tweede lid RVV1990. Immers, het is heel goed mogelijk, dat ook wanneer de voetgangers zouden zijn begonnen met oversteken, ofwel de betrokkene zou hebben kunnen doorrijden vóór de voetgangers langs, zonder hinder voor de overstekende voetgangers, ofwel zijn voertuig tot stilstand had kunnen brengen om de voetgangers voor te laten gaan. Een dergelijke onderbouwing is van de zijde van het openbaar ministerie niet geboden. 3.9. Opmerking verdient, dat het feit, dat de betrokkene tegenover de verbalisant heeft verklaard: "Als u geen stopteken had gegeven was ik doorgereden" niet als onderbouwing in bovenbedoelde zin kan gelden, omdat dit voornemen was gebaseerd op de perceptie van de betrokkene dat de voetgangers niet op het punt stonden over te steken. Niet uit te sluiten valt, dat wanneer hem door het gedrag van de voetgangers duidelijk was geweest, dat zij over gingen steken, hij zou zijn gestopt. 3.10. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het hof niet komen vast te staan dat de gedraging is verricht. Het hof zal dan ook de beslissing van de kantonrechter vernietigen en doen wat deze had behoren te doen. 3.11. De betrokkene is op 7 juni 2001 gehoord door de officier van justitie gehoord in het gerechtsgebouw te Alkmaar. Tevens is hij verschenen ter zitting van de kantonrechter te Alkmaar op 22 maart 2002. Nu de betrokkene in het gelijk wordt gesteld is er reden de advocaat-generaal te veroordelen in de reiskosten die de betrokkene in dit verband heeft gemaakt. Gelet op art. 2, eerste lid, aanhef en onder c van het Besluit proceskosten bestuursrecht, in verbinding met art. 6 eerste lid, onderdeel III van het Besluit tarieven in strafzaken worden deze berekend naar het tarief per openbaar middel van vervoer, laagste klasse. Het hof zal daarom ter zake van reiskosten (tweemaal Groet-Alkmaar v.v.) aan de betrokkene een bedrag toekennen van Euro€ 7,80. 4. De beslissing Het gerechtshof: vernietigt de beslissing van de kantonrechter; verklaart alsnog het ingestelde beroep gegrond; vernietigt de beslissing van de officier van justitie d.d. 15 november 2001, alsmede de beschikking waarbij onder CJIB-nr. 38191337 de administratieve sanctie is opgelegd; bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van art. 11 WAHV tot zekerheid is gesteld, te weten een bedrag van € €Euro 108,91, door de advocaat-generaal aan hem wordt gerestitueerd; veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van €Euro 7,80. Dit arrest is gewezen door mrs. Dijkstra, Kalsbeek en Van Dijk, in tegenwoordigheid van mr. Hiemstra als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.