Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE9628

Datum uitspraak2002-10-10
Datum gepubliceerd2002-11-01
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Zittingsplaats's-Gravenhage
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 02/59278
Statusgepubliceerd


Indicatie

Amv / schorsende werking. Verzoeker heeft een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel gedaan. Gelet op de leeftijd van verzoeker is tevens ambtshalve getoetst aan het bijzondere beleid voor alleenstaande minderjarige asielzoekers, neergelegd in artikel 14, lid 1, aanhef en onder e, Vw 2000 en beslist dat geen grond voor verlening bestond. Hiertegen is een (afzonderlijk) bezwaarschrift ingediend. Verzoeker neemt, met verwijzing naar uitspraak AWB 02/55301 van de rechtbank Dordrecht van 1 augustus 2002, schorsende werking aan. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bezwaar geen schorsende werking heeft en verwijst naar uitspraak AWB 02/20566 van de rechtbank Groningen van 4 april 2002. Artikel 6:16 Awb bepaalt dat het instellen van bezwaar (of beroep) de werking van een besluit waartegen het is gericht niet opschort, tenzij bij of krachtens wettelijk voorschrift anders is bepaald. Ingevolge artikel 73, eerste lid, Vw 2000 wordt de werking van het besluit tot afwijzing van de aanvraag of de intrekking van de verblijfsvergunning opgeschort totdat op het bezwaar is beslist. Artikel 73 Vw 2000 geeft in het tweede, derde en vierde lid een aantal uitzonderingen waarbij het indienen van bezwaar geen schorsende werking heeft. De wetgever heeft aldus in artikel 73, eerste lid, Vw 2000, in afwijking van artikel 6:16 Awb neergelegd dat indiening van een bezwaar de werking van het bestreden besluit opschort, behoudens de uitzonderingen genoemd in het tweede, derde en vierde lid van dit artikel. Artikel 73, eerste lid, Vw 2000 is geen uitzondering op de hoofdregel van artikel 6:16 Awb doch een lex specialis. Deze lex specialis wordt ruim opgevat en de uitzonderingen daarop, opgesomd in het tweede lid etc, limitatief. Een ambtshalve weigering dan wel afwijzing als de onderhavige ontbreekt in deze limitatieve opsomming. De semantische uitleg van verweerder dat geen aanvraag kan worden gedaan ter verkrijging van een verblijfsvergunning regulier op grond van het bijzondere beleid voor alleenstaande minderjarige asielzoekers en een dergelijke verblijfsvergunning derhalve niet zou vallen onder de werking van artikel 73, eerste lid, Vw 2000, wordt niet gevolgd. De werking van verweerders besluit wordt aldus opgeschort totdat op het bezwaar van verzoeker is beslist. Verzoeker heeft derhalve geen belang meer heeft bij de gevraagde voorziening. Het verzoek om voorlopige voorziening is niet-ontvankelijk; verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten.


Uitspraak

Voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage sector bestuursrecht vreemdelingenkamer UITSPRAAK ingevolge artikel 8:84 Algemene wet bestuursrecht Reg.nr : AWB 02/59278 VRWET Inzake : A, verzoeker, woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde, mr. D.R. Burgio, advocaat te Sint-Michielsgestel, tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde mr. B. Perels, ambtenaar ten departemente. I. PROCESVERLOOP 1. Verzoeker, heeft gesteld te zijn geboren op [...] 1985 en de Somalische nationaliteit te bezitten. Op 28 juli 2002 heeft hij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) ingediend. Verweerder heeft bij beschikking van 31 juli 2002, met toepassing van artikel 3.117 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb2000), in een aanmeldcentrum afwijzend op de aanvraag beslist. In deze beslissing heeft verweerder, gelet op de minderjarigheid van verzoeker, tevens ambtshalve getoetst aan het bijzondere beleid voor alleenstaande minderjarige asielzoekers, en beslist dat niet was gebleken van feiten of omstandigheden die zouden kunnen leiden tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet. Verzoeker heeft tegen deze beslissing op 1 augustus 2002 een (afzonderlijk) bezwaarschrift ingediend. In het in bezwaar bestreden besluit is vermeld dat de werking van het besluit niet wordt opgeschort gedurende de periode dat het bezwaar aanhangig is. 2. Bij schrijven van 1 augustus 2002 heeft verzoeker de voorzieningen- rechter van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten, totdat op het bezwaar is beslist. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. 3. De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2002. Verzoeker noch zijn gemachtigde zijn aldaar verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Bij beslissing van 19 augustus 2002 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het onderzoek niet volledig is geweest en heeft dit heropend. Partijen zijn hierop in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op hetgeen is gesteld in voormelde heropeningsbeslissing. Met toestemming van partijen heeft de rechtbank vervolgens het onderzoek gesloten en heden uitspraak gedaan zoals hieronder III is vermeld. II. OVERWEGINGEN 1. Ingevolge artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. In de belangenafweging speelt een centrale rol het oordeel van de voorzieningenrechter over de vraag of het bestreden besluit de toetsing aan het geschreven en ongeschreven recht kan doorstaan. 2. In geschil is of in het voorliggende geval het indienen van het bezwaarschrift al dan niet schorsende werking heeft. Verzoeker stelt zich op het standpunt gesteld dat de werking van het in bezwaar bestreden besluit wordt opgeschort gedurende de periode dat het bezwaar aanhangig is. Verzoeker beroept zich daarbij op een uitspraak van deze rechtbank zitting houdende te Dordrecht van 9 augustus 2002. De gemachtigde van verzoeker heeft zulks bij schrijven van 12 augustus 2002 aan verweerder medegedeeld en verzocht dit schriftelijk te bevestigen, waarna het verzoek ingetrokken zou kunnen worden. 3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat artikel 73 Vw2000 niet geschreven is voor een ambtshalve weigering van een reguliere verblijfsvergunning zodat de hoofdregel zoals neergelegd in artikel 6:16 Awb geldt, te weten dat het bezwaar de werking van een besluit waartegen het is gericht niet opschort. Verweerder verwijst daarbij naar een uitspraak van deze rechtbank, zittinghoudende te Groningen van 4 april 2002. 4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Op grond van artikel 6:16 Awb schort het instellen van bezwaar (of beroep) de werking van een besluit waartegen het is gericht niet op, tenzij bij of krachtens wettelijk voorschrift anders is bepaald. Ingevolge artikel 73, eerste lid, Vw 2000 wordt de werking van het besluit tot afwijzing van de aanvraag of de intrekking van de verblijfsvergunning opgeschort totdat .... op het bezwaar is beslist. Ingevolge artikel 73, tweede lid, van de Vw 2000 heeft het indienen van bezwaar geen schorsende werking indien de aanvraag om een verblijfsvergunning is afgewezen dan wel de verblijfsvergunning is ingetrokken op de grond, bedoeld in artikel: a. 16, eerste lid, onder a of d; b. 18, eerste lid, onder e; c. 21, eerste lid, onder b en d; d. 22, eerste lid, onder c of d, tenzij, ingevolge artikel 2, vierde lid, het advies van de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken wordt ingewonnen. Voorts heeft het bezwaar geen schorsende werking indien het besluit inhoudt de afwijzing van een herhaalde aanvraag of indien het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend (lid 3) en (lid 4) indien de vreemdeling rechtens zijn vrijheid is of wordt ontnomen op grond van artikel 59, van de Vw 2000. 5. De wetgever heeft aldus in artikel 73, eerste lid, Vw 2000, in afwijking van artikel 6:16 Awb neergelegd dat indiening van een bezwaar de werking van het bestreden besluit opschort, behoudens de uitzonderingen genoemd in het tweede, derde en vierde lid van dit artikel. De voorzieningenrechter ziet artikel 73, eerste lid niet als een uitzondering op de hoofdregel van artikel 6:16 Awb doch als een lex specialis. Derhalve ziet hij aanleiding deze lex specialis ruim op te vatten en de uitzonderingen daarop, opgesomd in het tweede lid, als limitatief. Een ambtshalve weigering dan wel afwijzing als de onderhavige ontbreekt in deze limitatieve opsomming. 6. De semantische uitleg dat geen "aanvraag" kan worden gedaan ter verkrijging van een verblijfsvergunning regulier op grond van het bijzondere beleid voor alleenstaande minderjarige asielzoekers en een dergelijke verblijfsvergunning derhalve niet zou vallen onder de werking van artikel 73, eerste lid, Vw 2000, volgt de voorzieningenrechter niet. 7. Vorenstaande leidt tot de conclusie dat de werking van verweerders besluit van 31 juli 2002 wordt opgeschort totdat op het bezwaar van verzoeker is beslist. Verzoeker heeft derhalve geen belang meer heeft bij de gevraagde voorziening. 8. Het verzoek dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard. 9. De voorzieningenrechter ziet, nu verzoeker na de uitreiking van de bestreden beschikking ter voorkoming van zijn uitzetting genoodzaakt was bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank een verzoek tot voorlopige voorziening in te dienen, aanleiding verweerder op grond van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met het indienen van het verzoekschrift tot voorlopige voorziening redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op 322,- euro (1 punt voor het verzoekschrift, waarde per punt 322,- euro en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb de betaling aan de griffier te geschieden. II. BESLISSING De voorzieningenrechter: 1. verklaart het verzoek niet-ontvankelijk. 2. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad 322,- euro onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden en aan de griffier dient te betalen; Aldus gedaan door mr. M.J. van den Bergh en uitgesproken in het openbaar op 10 oktober 2002, in tegenwoordigheid van P.C. Stroebel, griffier. afschrift verzonden op: