
Jurisprudentie
AE9713
Datum uitspraak1999-09-20
Datum gepubliceerd2006-08-09
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers1999/525
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-08-09
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers1999/525
Statusgepubliceerd
Indicatie
Grote fraudeschuld uit periode 1991-1994. Begrip 'schulden' in art. 288 lid 2 sub b Fw te lezen als 'een of meerdere schulden'.
Uitspraak
Gerechtshof te Arnhem
Arrest
in de zaak van:
X.,
wonende te P.,
appellant,
procureur: mr N.L.J.M. Rijssenbeek.
1 Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beslissing van de rechtbank te Zutphen van 26 augustus 1999, die in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 3 september 1999, is appellant (hierna te noemen: X. ) in hoger beroep gekomen van de beslissing, waarbij zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen.
2.2 Bij voormeid beroepschrift heeft X., het hof verzocht de beslissing van 26 augustus 1999 te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de schuldsaneringsregeling alsnog op hem van toepassing te verklaren.
2.3 Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken.
2.4 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 september 1999, waarbij X. is verschenen in persoon, bijgestaan door mr M.E. Butter, advocaat te Ermelo.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Het hoger beroep is tijdig ingesteld.
3.2 X. betwist in hoger beroep dat hij en zijn echtgenote (hierna te noemen: Y.) bij het ontstaan of onbetaald laten van schulden niet te goeder trouw zijn geweest. X. ; voert daartoe het volgende aan. Hij en Y. zijn geen lening aangegaan voor de aanschaf van een auto, benodigd voor familiebezoek, maar een lening voor de reparatie van hun auto, aangezien X. , de auto nodig had voor zijn werk. Bij het aangaan van deze lening was overeengekomen dat deze in termijnen zou worden terugbetaald. Volgens X. , waren hij en Y. daartoe ook in staat, is een aanvang gemaakt met de aflossingen, maar heeft de particuliere schuldsaneerder, door X. nadien ingeschakeld, de aflossingen gestaakt. X. en Y. zijn van oordeel dat zij ten aanzien van het opknappen van de auto als te goeder trouw dienen te worden aangemerkt. Verder stelt X. zich op het standpunt dat Y. niet heeft meegeprofiteerd van het zwart werken van X. Dit zwart werken van X. vond plaats vóór het huwelijk met Y . De schuld aan het SFR is volgens X. ongeveer negen jaar geleden ontstaan, terwijl het huwelijk tussen X.. en Y. op 18 november 1994 is voltrokken. X. is van oordeel dat Y., ten aanzien van de schuld aan het SFB als te goeder trouw dient te worden aangemerkt.
3.3 Verder is volgens X., ook om de volgende redenen niet voldaan aan het criterium, genoemd in artikel 288 lid 2 sub b van de Faillissementswet (Fw), dat de schuldenaar niet te goeder trouw is geweest. Immers X. en Y., zijn in gemeenschap van goederen gehuwd; de schuld aan het SFB komt daardoor ten laste van de huwelijksgoederengemeenschap. Zowel X., als Y. zijn schuldenaar. Beiden zouden derhalve als niet te goeder trouw moeten worden aangemerkt. Dit is volgens X. niet het geval, nu Y., als te goeder trouw moet worden aangemerkt. Voorts is volgens X. ook niet voldaan aan de definitie van artikel 288 lid 2 sub b Fw. Dit artikel spreekt over schulden. In casu is slechts sprake van één schuld waarbij over de goede trouw kan worden gediscussieerd. Verder is X. van mening dat de rechtbank ten onrechte te weinig waarde heeft gehecht aan de persoonlijke omstandigheden van X. Volgens X., is dit in strijd met de doelstelling van de wet, waarin het belang van de schuldenaar voorop staat.
3.4 Het hof is van oordeel dat de bestreden beslissing moet worden bekrachtigd. Ten aanzien van de lening met betrekking tot de auto heeft X. voldoende aannemelijk gemaakt dat deze lening niet is aangegaan voor de aanschaf van een auto maar voor de reparatie van de eigen auto. Ten aanzien van de schuld aan het SFB staat echter vast dat X. niet te goeder trouw is geweest bij het laten ontstaan daarvan. X. heeft in de periode van 1991 tot in november 1 994 zijn uitkering van het SFB laten doorlopen, terwijl hij ook (in loondienst) werkte. Dit onrechtmatig handelen van X. heeft geleid tot een forse schuld ter hoogte van f 96.500,--. Het al dan niet te goeder trouw zijn van Y. ten aanzien van het ontstaan van deze schuld doet daaraan niet af, omdat in deze zaak alleen de vraag aan de orde is of X. tot de toepassing van de schuldsaneringsregeling kan worden toegelaten. Daarenboven heeft X. ook in de periode vanaf 1994 weer nieuwe schulden gemaakt, onder meer een huurschuld met betrekking tot de woning in Q. en een huurschuld met betrekking tot de caravan in P. Met name de schuld aan het SFB, een fors bedrag en nog niet zo lang geleden ontstaan, is aanleiding voor het hof om, onder verwijzing naar artikel 288 lid 2 sub b van de Faillissementswet, de schuldsaneringsregeling niet alsnog op X. van toepassing te verklaren. Waar de wet in dit artikel over "schulden" spreekt, moet er van uit worden gegaan dat het hierbij gaat over "één of meerdere schulden", waarbij nog geldt dat de schuld aan het SFB niet in eenmaal is ontstaan, maar een optelsom is van over een lange periode achtereen ontstane schulden. Van bijzondere persoonlijke omstandigheden op grond waarvan het hof in redelijkheid niet tot vorenbedoelde beslissing zou kunnen komen is niet gebleken. De beslissing van de rechtbank te Zutphen van 26 augustus 1999 dient derhalve te worden bekrachtigd.
4. De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt de beslissing van de rechtbank te Zutphen van 26 augustus 1999.
Dit arrest is gewezen door mrs Van der Weij, Houtman en Groen en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 september 1999.

