Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE9753

Datum uitspraak2000-04-03
Datum gepubliceerd2006-08-08
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers2000/152
Statusgepubliceerd


Indicatie

Schulden niet te goeder trouw geacht mede omdat schulden zijn aangegaan terwijl financiële middelen ontbraken.


Uitspraak

Gerechtshof te Arnhem Arrest in de zaak van: 1. X. . en 2. Y. beiden wonende te P., appellanten, procureur: mr M. Cornelisse. 1 Het geding in eerste aanleg Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank te Arnhem van 13 maart 2000, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht. 2 Het geding in hoger beroep 2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 21 maart 2000, zijn appellanten (hierna te noemen: X. en Y.) in hoger beroep gekomen van voormeld vonnis, waarbij hun verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen. 2.2 Bij voormeld beroepschrift hebben zij het hof verzocht het voormelde vonnis te vernietigen en de schuldsaneringsregeling alsnog op hen van toepassing te verklaren. 2.3 Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken. 2.4 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 april 2000, waarbij X., is verschenen in persoon, bijgestaan door mr M. Cornelisse, advocaat te Wageningen. Mr Cornelisse heeft bericht dat Y. wegens ziekte verhinderd is aanwezig te zijn. Vervolgens heeft mr Cornelisse nog enige stukken en een pleitnota in het geding gebracht. 3 De motivering van de beslissing in hoger beroep 3.1 Het beroep is tijdig ingesteld. 3.2X. en Y. betwisten in hoger beroep het oordeel van de rechtbank dat zij niet te goeder trouw zijn geweest ten aanzien van het ontstaan van twee van hun schulden. Zij voeren daartoe aan dat de schuld aan de gemeente P., ontstaan of ontdekt in 1999, is ontstaan als gevolg van een administratieve fout aan de zijde van de overheid, als gevolg waarvan de huursubsidie van het Ministerie van VROM op hun rekening is gestort en niet - zoals was afgesproken - rechtstreeks aan de gemeente is betaald. Zij waren door hun financiële situatie vervolgens niet in staat om dit bedrag (onmiddellijk) aan de gemeente door te betalen, waarbij er echter van hun kant geen sprake was van fraude of kwade trouw, aldus X. en Y. Met betrekking tot de schuld uit fraude aan de gemeente Renkum stellen zij dat - hoewel zij in 1996 zijn veroordeeld - de schuld dateert uit de periode 1992 tot en met 1995, zodat deze ouder is dan vijf jaar. 3.3 Het hof is van oordeel dat het verzoek van X. en Y. om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling dient te worden afgewezen. Het hof overweegt daartoe het volgende. Uit de stukken en het behandelde ter zitting is gebleken dat het per abuis ontvangen bedrag aan huursubsidie van het Ministerie van VROM van f 4.113,-- (te weten een bedrag van f 2.742,-- en een bedrag van f 1.371,--) voor eigen consumptie is aangewend en dat de schulden aan KPN Telecom en Debitel (in totaal groot f 8.709,44) zijn gemaakt hoewel de financiële middelen ontbraken om die kosten te betalen. Dat maakt dat zij ten aanzien van het ontstaan van deze schuldera niet te goeder trouw zijn geweest. Het hof acht het daarnaast van belang dat enige onderbouwing met stukken van de gestelde datum van ontdekking van de schuld uit bijstandsfraude aan de gemeente P., ontbreekt. Voorzover er al sprake zou zijn van een schuld ouder dan vijf jaar, geeft dit onvoldoende aanleiding om deze bijstandsfraude - gelet op de recent ontstane huursubsidieschuld - bij de beoordeling van het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling buiten toepassing te laten. Het vorenstaande leidt ertoe dat het verzoek van X. en Y. om alsnog te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling niet toewijsbaar is. Het hof zal derhalve het vonnis van de rechtbank te Arnhem van 13 maart 2000 bekrachtigen. De beslissing Het hof, rechtdoende in hoger beroep: bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te Arnhem van 13 maart 2000. Dit arrest is gewezen door mrs Houtman, Van Wijland - Kalkmaan en Smeeïng-Van Hees en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 april 2000.