
Jurisprudentie
AE9761
Datum uitspraak2000-04-17
Datum gepubliceerd2006-08-08
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers2000/175
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-08-08
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers2000/175
Statusgepubliceerd
Indicatie
Schulden niet te goeder trouw, want ondernemer dient steeds inzicht te hebben in de bedrijfsvoering.
Uitspraak
Gerechtshof te Arnhem
Arrest
in de zaak van:
X.,
wonende te P.,
appellante,
procureur: mr. A.F.J. Huigens.
1 Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de vonnissen van de rechtbank te Zutphen van 24 februari 2000 en 23 maart 2000. Het vonnis van 23 maart 2000 is in fotokopie aan dit arrest gehecht
.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Bij het ter griffie van het hof op 31 maart 2000 per fax en op 3 april 2000 per gewone post ingekomen beroepschrift, is appellante (hierna te noemen: X. ) in hoger beroep gekomen van het vonnis van 23 maart 2000, waarbij haar verzoek tot definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen.
2.2 Bij voormeld beroepschrift heeft zij het hof verzocht het bestreden vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de schuldsaneringsregeling alsnog definitief op haar van toepassing te verklaren.
2.3 Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een schriftelijk verslag van mr. E.E.M. Verhaag, bewindvoerster in de voorlopige schuldsanering, van 13 april 2000, brieven van mr. H.J. Timmer, curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Y. BV (hierna: de BV), aan mr. Verhaag van 10 en 20 maart 2000, en het eerste openbare verslag van de curator inzake het voormelde faillissement van de hand van de voorganger van de huidige curator, mr. F.R. Meijer, van 13 juli 1998.
2.4 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 april 2000, waarbij X. is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. V.J.A. Hetterscheidt, advocaat te Doetinchem. De bewindvoerster is verschenen.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Het beroep is tijdig ingesteld.
3.2 X. betwist in dit hoger beroep het oordeel van de rechtbank dat zij niet te goeder trouw is geweest ten aanzien van het ontstaan van haar schulden en dat zij geen of slechts zeer summier een boekhouding heeft gevoerd. Zij stelt zich op het standpunt dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met haar belangen. Ter onderbouwing van het voornoemde voert zij aan dat zij na het faillissement van de BV, waarvan zij bestuurder was, het door de BV gevoerde transportbedrijf in de vorm van een eenmanszaak heeft voortgezet; de financiële problemen zijn - buiten haar schuld om - ontstaan als gevolg van problemen met een grote klant van haar eenmanszaak, Z.- GmbH. Daarnaast stelt zij dat zij wel een boekhouding heeft gevoerd en dat een accountant thans doende is een balans op te stellen. X. beklemtoont verder nog dat de omvang van haar schulden niet zo hoog is als is aangegeven in het bestreden vonnis, dat gezien haar jeugdige leeftijd een definitieve oplossing voor haar schulden in overeenstemming is met de strekking van de schuldsaneringsregeling.
3.3 Het hof is van oordeel dat het verzoek van X. om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling dient te worden afgewezen. Het hof overweegt daartoe het volgende. Uit de stukken en het behandelde ter zitting is gebleken dat X. enig (indirect) aandeelhouder en medebestuurder was van de BV, welke vennootschap bij vonnis van de rechtbank Zutphen op 7 mei 1998 in staat van faillissement is verklaard. Op 1 mei 1998 heeft Gerrits onder meer A.- BV i.o. (hierna: A.-B.V.) opgericht, waarbij A.-B.V. de ondernemingsactiviteiten van de BV heeft voortgezet. Vanaf de oprichting van A.-B.V. heeft X. geen overzicht in de baten en lasten van het bedrijf gehad. Volgens haar verklaring ter zitting is het haar pas in januari 1999 duidelijk geworden dat zij het bedrijf op basis van de door haar met haar grootste contractspartij Z.- GmbH gemaakte prijsafspraken niet rendabel kon exploiteren. X. diende als onderneemster steeds inzicht te hebben in de bedrijfsvoering en in het bijzonder de inkomsten en uitgaven van haar bedrijf. Nu zij dat niet had, is het aannemelijk geworden dat zij ten aanzien van het ontstaan van haar schulden niet te goeder trouw is geweest. Het argument van de omvang van de schulden kan X. niet baten Ook na aftrek van de door mr. Hetterscheidt gestelde bedragen blijft een omvangrijke schuldenlast bestaan. Het vorenoverwogene leidt ertoe dat het verzoek van X. om alsnog te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling niet toewijsbaar is. Het hof zal derhalve het vonnis van de rechtbank te Zutphen van 23 maart 2000 bekrachtigen.
De beslissing
Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te Zutphen van 23 maart 2000.
Dit arrest is gewezen door mrs. Houtman, Smeeïng-Van Hees en Groen en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 april 2000.

