Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE9776

Datum uitspraak2001-04-11
Datum gepubliceerd2006-08-08
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersR200100179
Statusgepubliceerd


Indicatie

Van twee ongehuwde partners in de schuldsaneringsregeling ontvangt de vrouw een erfenis van bijna ƒ 30.000,-, die zij niet heeft gestort op de boedelrekening maar geheel heeft uitgegeven. De schuldsaneringsregeling ten aanzien van haar wordt beëindigd, maar niet ten aanzien van de man omdat hij slechts in berperkte mate van de erfenis heeft meegeprofiteerd.


Uitspraak

Het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch Arrest gewezen inzake X. , Wonende te P., Appellant, Hierna te noemen: X. , Procureur mr. P.J.A. van de Laar 1. Het geding in eerste aanleg Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank te Maastricht van 8 maart 2001, waarvan de inhoud bij X bekend is. 2. Het geding in hoger beroep 2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 14 maart 2001, heeft X verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, voor zoveel nodig, te bepalen dat de schuldsanering ten aanzien van hem niet is geëindigd kosten rechtens. 2.2 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 april 2001. Bij die gelegenheid zijn X zijn advocaat en de bewindvoerster gehoord. 2.3 Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van: - de producties, overgelegd bij het beroepschrift; - het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 8 maart 2001; - een brief met bijlagen van de advocaat van X van 19 maart 2001; - een brief met bijlagen van de curator van 30 maart 2001. 3. De gronden van het hoger beroep De grief heeft de strekking te betogen dat de rechtbank ten onrechte en op onjuiste gronden de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van X heeft beëindigd. 4. De beoordeling 4.1. Bij vonnis van voormelde rechtbank van 2 december 1999 is ten aanzien van X de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken. Als bewindvoerder werd aangesteld mr. E.A.M. Appels en tot rechter- commissaris werd benoemd mr. P. Hoekstra. In die tijd woonde X samen met zijn vrouw C. Ten aanzien van haar werd bij een ander vonnis van voormelde rechtbank van 2 december 1999 een gelijkluidende beslissing genomen. 4.2 Bij de voordracht van de rechter- commissaris van 13 februari 2001 heeft deze bij de rechtbank de schuldsaneringsregeling in de zaken van X en Y voorgedragen tot beëindiging op grond van de omstandigheden dat zij beiden hun uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomen en door hun handelen en nalaten trachten hun schuldeisers te benadelen. Die omstandigheden vloeide volgens de rechter-commissaris voort uit de omstandigheden dat Y op 29 september 2000 een erfenis van fl.27.409,33 heeft ontvangen, die zij niet heeft gestort op de boedelrekening, maar geheel heeft uitgegeven. De rechter-commissaris heeft ook de schuldsaneringsregeling in de zaak van X voor beëindiging voorgedragen op grond van de aanname dat gelet op de samenwoning van Y en X ook X profijt zal hebben gehad van wijze waarop de nalatenschap die Y had ontvangen is besteed. Met name wijst de rechter-commissaris er in dit verband op, dat een deel van de nalatenschap is aangewend om de woning in te richten. 4.3 Bij het bestreden vonnis van 8 maart heeft de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van X beëindigd met benoeming van mr. P Hoekstra voornoemd topt rechter-commissaris en mr. G Lammers tot curator in het faillissement van X. De rechtbank kwam tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling omdat X naar haar oordeel in de nakoming van een of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen is tekortgeschoten. De rechtbank verwees naar de voordracht van de rechter-commissaris. Daartegen komt X op. Bij een ander vonnis van dezelfde datum werd een gelijke beslissing genomen ten aanzien van Y. Zij heeft tegen dat vonnis geen hoger beroep ingesteld. 4.4 X voert in hoger beroep her volgende aan. Y heeft op of omstreeks 2 oktober 2000 een erfenis ontvangen van fl.27.409,33. C heeft dat bedrag niet afgedragen aan de bewindvoerster, maar zij heeft dat bedrag in zeer korte tijd geheel opgemaakt, ondermeer aan een buitenlandse vakantie van vier weken. X stelt dat hij in de tijd dat Y die erfenis heeft ontvangen en besteed niet met Y heeft samengewoond aangezien hun samenwoning van medio juni 2000 tot eind november 2000 onderbroken is geweest en dat hij in die periode geen enkel contact met C heeft gehad. Hij stelt dat Y medio juni 2000 de samenwoning heeft verbroken en haar intrek heeft meegenomen bij H.H. B te Maastricht. X heeft de productie bij het beroepschrift eeb verklaring van die B in het geding gebracht, waarin deze verklaart dat Y vanaf rond 10 juli 2000 tot half december 2000 bij hem heeft gewoond en bij zijn weten geen contact met W heeft gehad, en voorts, dat C in die tijd dat zij daar heeft gewoond, ongeveer vier weken op vakantie is geweest. Voorts heeft Wals productie bij het beroepschrift een verklaring van H.G.H in het geding gebracht, Waarin hij verklaart dat hij in de perioden van juni tot december(bedoeld zal zijn van het jaar 2000) bij X op bezoek is geweest omdat hij toen alleen woonde. Medio december 2000 hebben X en Y hun samenwoning hervat, die overigens daarna op 10 maart 2001 definitief was beëindigd. X stelt dat hij eerst bij hervatting van de samenwoning met Y op de hoogte kwam van de omstandigheden dat zij de erfenis had ontvangen, waarvan haar op dat moment nog slechts fl.1.200,-- resteerde. Als productie bij het beroepschrift heeft W een verklaring van Y in het geding gebracht, waarin zij zulks bevestigt en verklaart, zakelijk weergegeven, dat X geen profijt van haar erfenis heeft gehad, behoudens dan dat zij van het bedrag van fl.1.200,-- dat haar bij de hervatting van de samenwoning nog resteerde een koelkast heeft aangeschaft en twee broeken voor X en een jas voor X. X heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard, dat Y tegen hem heeft gezegd dat zij de koelkast bij hem zal komen ophalen als zij daar ruimte voor zal hebben. 4.5 De bewindvoerster heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij van mening is dat de schuldsaneringsregeling ten aanzien van X niet had behoeven te worden beëindigd en dat de bij de bestreden beschikking benoemde curator in het faillissement van X, met wie zij voor de behandeling in hoger beroep contact heeft gehad, daar ook zo over denkt. 4.6 Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel, dat X voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij slechts in zo beperkte mate van de erfenis van Y heeft meegeprofiteerd dat zulks beëindiging van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van hem niet rechtvaardigt. De grief is dus gegrond; het bestreden vonnis wordt vernietigd. 5 De beslissing Het hof: vernietigt het op 8 maart 2001 door de rechtbank te Maastricht gewezen vonnis, waarvan beroep; opnieuw rechtdoende: wijst alsnog af van de voordracht van de rechter-commissaris tot beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van: X wonende te Maastricht, Dit arrest is gewezen door mrs. van Teeffelen, Vlaardingerbroek en Van der Velden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 11 april 2001 in tegenwoordigheid van de griffier.