
Jurisprudentie
AE9785
Datum uitspraak2001-08-01
Datum gepubliceerd2006-08-08
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersR200100467
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-08-08
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersR200100467
Statusgepubliceerd
Indicatie
Rechtbank trekt de helft van duur voorafgaand faillissement af van looptijd schuldsaneringsregelibg. Hof daarentegen trekt volledige duur af.
Uitspraak
Het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch
Arrest gewezen inzake
X.,
Wonende te P.,
Appellant,
Hierna te noemen: X.,
Procureur mr. E. G. M. van Ewijk
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank te Breda van 10juli 2001, gewezen onder nummer 00/ 129 R.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 17 juli 2001, heeft X verzocht het voormeld vonnis te vernietigen, in dier voege dat het gerechtshof zal beslissen dat de termijn gedurende de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is wordt vastgesteld op 20 maanden te rekenen vanaf de dag dat de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling derhalve tot 28 november 2001, met in standhouding van het vorige dat door de Rechtbank te Breda in voornoemd vonnis is beslist.
2.2 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 juli 2001. Bij die gelegenheid zijn gehoord X en zijn advocaat alsmede de bewindvoerder.
2.3 Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de producties bij het beroepschrift;
- de brief van de advocaat van de man van 23 juli 2001 met producties;
- de brief van de bewindvoerder van 24 juli 2001 met producties.
3. De gronden van het hoger beroep
De rechtbank heeft naar het oordeel van X ten onrechte de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsanering van kracht is, op 28 maanden vastgesteld, te rekenen vamaf de dag van de uitspraak tot de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling, derhalve tot 28 juli 2002.
4. De beoordeling
4.1 X heeft voorafgaande aan het uitspreken van de definitieve toepassing van de schuldsanering op hem en zijn echtgenote X Y, zestien maanden in staat van faillissement verkeerd. X is tezamen met zijn echtgenote, met wie hij in gemeenschap van goederen gehuwd is en met wie hij gezamenlijk van vennootschap onder firma dreef, op 9 november 1998in staat van faillissement verklaard. De bewindvoerder heeft de rechtbank voorgesteld de looptijd van de schuldsaneringtermijn in dier voege vast te stellen, dat de duur van het faillissement verdisconteerd wordt, zodat derhalve de voornoemde termijn wordt vastgesteld op 20 maanden. De rechtbank heeft evenwel in afwijking van het voorstel van de bewindvoerder de schuldsaneringtermijn op 28 maanden vastgesteld.
4.2 X brengt daartegen naar voren, dat indien de Wet schuldsanering Natuurlijke Personen niet eerst kort na zijn faillissement in werking zou hebben getreden, maar daarvoor, hij voor de schuldsaneringsregeling zou hebben geopteerd. Daarboven hebben X en zijn echtgenote zich gedurende het faillissement en de schuldsaneringsregeling correct gedragen. Zo heeft X nadat hij in staat van faillissement is verklaard, meteen een dienstbetrekking aanvaard, terwijl mevr X reeds werkzaam was bij het Kruiswerk te Breda. Uit het gezamenlijke inkomen zijn onafgebroken de berekende boedelafdrachten voldaan.
4.3 Daarbij komt dat X en zijn echtgenote geen nieuwe schulden hebben doen ontstaan. Bovendien heeft de langdurige staat van insolventie waarin X en zijn echtgenote verkeren, tot ernstige psychische problemen bij zijn echtgenote geleid. X en zijn echtgenote menen dat het gelet op de voormelde omstandigheden redelijk en billijk is wanneer de termijn gedurende welke de schuldsaneringsregeling op hen van toepassing is, gesteld wordt op 20 maanden te rekenen vanaf het tijdstip waarop de regeling definitief op hen van toepassing is verklaard, derhalve tot 28 november 2001.
4.4 Op de zitting is door de advocaat van X alsook door de bewindvoerder ter toelichting naar voren gebracht, dat de rechter- commissaris ter adstructie van de door hem voorgestane termijn van 28 maanden, gerefereerd heeft aan het beleid van de rechtbank te Breda om in onderhavig gevallen de schuldsaneringtermijn te stellen op het wettelijk maximum van zesendertig maanden minus de helft van de looptijd van het faillissement , met als extra eis dat er gedurende het faillissement sprake is geweest van regelmatige afdrachten. Dit beleid is niet terug te vinden in het proces- verbaal van de betreffende verificatievergadering van 13juli 2001. Daarin staat enkel vermeld dat de rechter- commissaris van mening is dat de duur van de regeling van 28 maanden moet worden vastgesteld in plaats van op 20 maanden. In het vonnis van de rechtbank Breda is evenmin gemotiveerd waarom de looptijd van de schuldsaneringsregeling in afwijking van het voorstel van de bewindvoerder, op 28 maanden is vastgesteld.
4.5 Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat het beleid van de rechtbank Breda, indien en voor zover daar sprake van is, op generlei wijze bekend is gemaakt. Van omstandigheden die het ‘beleid’ van de rechtbank ondersteunen, doordat zij zijn gaan werken, er blijk van hebben gegeven zich in te spannen om aan hun schuldeisers een zo groot mogelijk afdracht te doen toekomen. Bovendien hebben de schuldeisers die ter verificatievergadering verschenen zijn, verklaard, dat de duur van de schuldsaneringtermijn hen niet uitmaakt en dat zij voorstaan dat de schuldsaneringtermijn op korte termijn beëindigd wordt.
4.6 Nu de wettelijke genoemde termijn in beginsel de maximale termijn is en de wetgever blijkens de parlementaire geschiedenis het aan de rechter heeft overgelaten om de passende termijn vast te stellen, ziet het hof temeer geen reden om de schuldsaneringtermijn niet vast te stellen op 20 maanden, te rekenen van het moment waarop de schuldsaneringsregeling definitief van toepassing is verklaard. Mitsdien dient het vonnis van de rechtbank voor de betreft de vaststelling op X en zijn echtgenote van toepassing is, op 28 maanden, te worden vernietigd en voor wat het overige betreft, in stand te worden gelaten.
5. De beslissing
het hof:
vernietigd in zoverre het vonnis van de rechtbank Breda van 10 juli 2001 voor wat betreft de vaststelling van de schuldsaneringsregeling op 28 maanden;
bepaalt dat de schuldsaneringtermijn vastgesteld wordt op 20 maanden, te rekenen vanaf het moment waarop de schuldsaneringsregeling definitief van toepassing is verklaard, derhalve tot 28 november 2001;
Dit arrest is gewezen door mrs. Van Teeffelen, Luijten-Meijer en Bark-van Gink en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 1 augustus 2001 in tegenwoordigheid van de griffier.

