Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE9788

Datum uitspraak2000-07-06
Datum gepubliceerd2006-08-08
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers2000/327
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bewindvoerder in beschermingsbewind van verzoeker (kennelijk) ontvankelijk in hoger beroep.


Uitspraak

Gerechtshof te Arnhem eerste civiele kamer Arrest in de zaak van: de gemeente Zwolle, sector Welzijn, afdeling Sociale Zaken, Bureau Schuldhulpverlening (voorheen Stadsbank) in haar hoedanigheid van bewindvoerder in het beschermingsbewind van X. zetelende te Zwolle, appellante, procureur: mr. W.D. Huizinga. 1 Het geding in eerste aanleg Het hof verwijst naar de vonnissen van de rechtbank te Zwolle van 1 mei 2000 en 6 juni 2000, die in fotokopie aan dit arrest zijn gehecht. 2 Het geding in hoger beroep 2.1 Bij het ter griffie van het hof op 14 juni 2000 ingekomen beroepschrift is hoger beroep ingesteld van het vonnis van 6 juni 2000, waarbij het verzoek tot definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van X. is afgewezen. 2.2 Bij voormeld beroepschrift is het hof verzocht het vonnis van 6 juni 2000 te vernietigen en de schuldsaneringsregeling alsnog definitief op X. van toepassing te verklaren. 2.3 Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een schriftelijk verslag van mw. F.E.J. Roose, bewindvoerder in de voorlopige schuldsanering van 20 juni 2000, een Formulier Bijzondere Huishoudens Rapportageblad en een notitie van de Sector Stadsbeheer, Afdeling Beleid, Sectie Toezicht & Handhaving van respectievelijk 20 juni 2000 en 3 mei 1999, een beschikking onderbewindstelling ten aanzien van X. van de kantonrechter te Zwolle van 16 juli 1999, een beschikking van Cadans Uitvoeringsinstelling B.V. namens het Landelijk instituut sociale verzekeringen van 4 juni 1999, een verklaring van K. Buitenhuis van 22 juni 2000 en een brief met bijlage van de bewindvoerder van 3 juli 2000. 2.4 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 juni 2000. Op 3 juli 2000 heeft een voortzetting van de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Namens de gemeente Zwolle is op beide data verschenen X. krachtens machtiging van 30 juni 2000. Zij werd op 26 juni 2000 bijgestaan door mr. A.J. ter Wee, advocaat te Zwolle en op 3 juli 2000 door mr. J.B.A. Jansen, advocaat te Zwolle. De bewindvoerder is beide keren, met kennisgeving vooraf, niet verschenen. 3 De motivering van de beslissing in hoger beroep 3.1 Het hoger beroep is tijdig ingesteld. 3.2 Bij beschikking van 16 juli 1999 heeft de kantonrechter te Zwolle de onderbewindstelling in de zin van artikel 1:431 e.v. BW ten aanzien van X. uitgesproken met benoeming van de gemeente Zwolle tot bewindvoerder. Bij vonnis van 1 mei 2000 heeft de rechtbank te Zwolle de voorlopige toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van X. uitgesproken. Tot rechter-commissaris is benoemd mr. C.W. Bianchi en tot bewindvoerder Roose voornoemd. 3.3 De gemeente Zwolle bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat X. een deel van haar schulden niet te goeder trouw is aangegaan. Zij erkent dat X. over een gedeelte van de periode van 16 november 1998 tot en met 9 juni 1999 ten onrechte een ZW-uitkering heeft genoten (zij had op 7 december 1998 haar werkzaamheden weer hervat), doch zij voert daartegen aan dat X. destijds onbekend was met het gegeven dat zij zowel een ZW-uitkering als loon uit arbeid ontving X. verkeerde in de veronderstelling dat haar werkgever de uitkeringsinstelling had geïnformeerd over haar werkhervatting, zodat zij zelf geen contact meer hoefde op te nemen met deze instantie, aldus de gemeente Zwolle. Daarnaast voert zij aan dat X. in de betreffende periode onvoldoende zicht had op haar financiële situatie als gevolg van een onregelmatige en onjuiste postbezorging (de post van X. werd regelmatig bij haar buren bezorgd en vice versa) en van een - gedurende een gedeelte van de betreffende periode - gelegd loonbeslag voor een (te) hoog bedrag. 3.4 Het hof is van oordeel dat het verzoek van de gemeente Zwolle om X. definitief toe te laten tot de schuldsaneringsregeling alsnog dient te worden toegewezen. Het hof overweegt daartoe als volgt. X. heeft een schuld aan Cadans (f 8.257,75 bruto) vanwege onverschuldigd aan haar gedane ZW-uitkeringen. Voorts heeft zij haar bewindvoerder niet bericht over het in het bezit zijn van - in ieder geval - één auto. Beide omstandigheden pleiten in het nadeel van X. Er kan getwijfeld worden of zij wel te goeder trouw is geweest ten aanzien van het doorlopen van haar ZW-uitkering. Het argument dat de auto een sloopauto zou betreffen, levert niet een volledig excuus op voor voormeld feit, mede nu X. wist dat er kosten (premies autoverzekering) voor de auto werden gemaakt. Niettemin pleit het in het voordeel van X. dat er met ingang van 16 juli 1999 een bewind is ingesteld over alle goederen die haar (zullen) toebehoren en dat zij steeds is doorgegaan met het in dienstverband verwerven van inkomsten uit arbeid. Het hof ziet in deze laatste omstandigheden aanleiding om in dit specifieke geval haar het voordeel van de twijfel te geven, zodat het hof alsnog de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van X. zal uitspreken en het vonnis van de rechtbank te Zwolle van 6 juni 2000 zal vernietigen. Het hof benadrukt echter dat X. alsdan gehouden is om al haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen - waaronder die van het verstrekken van gegevens over inkomen en vermogen - naar behoren na te komen, op straffe van het (mogelijk) tussentijds beëindigen van de toepassing van de schuldsaneringsregeling door de rechtbank met het - na het in kracht van gewijsde zijn gegaan van dat vonnis - van rechtswege in staat van faillissement verkeren van X. De beslissing Het hof, rechtdoende in hoger beroep: vernietigt het vonnis van de rechtbank te Zwolle van 6 juni 2000 en, opnieuw rechtdoende: spreekt de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van X. Dit arrest is gewezen door mrs. Houtman, Groen en Hilverda en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juli 2000.