
Jurisprudentie
AE9832
Datum uitspraak1999-06-15
Datum gepubliceerd2006-08-08
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers99/214
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-08-08
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers99/214
Statusgepubliceerd
Indicatie
Gezien geringe omvang schulden en hoogte inkomen is verzoeker in staat voort te gaan met betalen van schulden.
Uitspraak
Het Gerechtshof te 's-Gravenhage
Tweede civiele kamer,
heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van:
X., wonende te P.
appellant, (verder te noemen X),
procureur: mr. E. Grabandt,
HET GEDING IN HOGER BEROEP
Bij verzoekschrift ingekomen ter griffie van het hof op 1 april 1999, heeft X. hoger beroep ingesteld van het vonnis van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht van 24 maart 1999, waarbij het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen.
Bij voormeld beroepschrift heeft X. het hof verzocht het vonnis waarvan hoger beroep te vernietigen, en opnieuw rechtdoende, X. alsnog toe te laten tot de schuldsanering.
De mondelinge behandeling bij het hof heeft plaatsgevonden op 20 april 1999 en op 8 juni 1999, waarbij X. en zijn echtgenote zijn verschenen, bijgestaan door Mr. A. Quispel, advocaat te P. alsmede de curator mr. B.E.M. van den Burg.
De mondelinge behandeling is op 20 april 1999 aangehouden tot 8 juni 1999, om verzoeker's echtgenote de gelegenheid te geven tot uiterlijk 1 juni 1999 een overzicht van haar schulden over te leggen en daarbij tevens de mogelijkheden betreffende de aflossing aan te geven.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
De grief van X. strekt - zakelijk weergegeven - ten betoge dat de rechtbank zijn verzoek ten onrechte heeft afgewezen nu zij aannemelijk acht dat het verzoek kennelijk is ingediend vanwege het feit dat de echtgenote van verzoeker een soortgelijk verzoek heeft ingediend en dat verzoek bij beschikking van 24 maart 1999 is afgewezen, mede gelet op het feit dat procespartijen in gemeenschap van goederen getrouwd zijn. X. verwijst vanwege de samenhang tussen de beide zaken naar de inhoud van het beroepschrift van zijn echtgenote.
Gelet op de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat X. gezien de geringe omvang van zijn schulden en zijn netto-maandinkomen van f 2.700,-- in staat moet worden geacht te kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden.
Op grond van artikel 288 lid 1 onder a Faillissementswet zal het hof derhalve het verzoek tot schuldsanering afwijzen.
Uit het voorgaande volgt dat het vonnis waarvan hoger beroep dient te worden bekrachtigd.
BESLISSING
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te Dordrecht van 24 maart 1999.
Dit arrest is gewezen op 15 juni 1999 door mrs Uhlenbeck-Lagerweij, Aukes-de Vries en Schaafsma, in tegenwoordigheid van de griffier.

