
Jurisprudentie
AE9892
Datum uitspraak2002-11-06
Datum gepubliceerd2002-11-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200200603/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-11-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200200603/1
Statusgepubliceerd
Uitspraak
200200603/1.
Datum uitspraak: 6 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting "Stichting Voortgezet Onderwijs De Liemers", gevestigd te Zevenaar,
appellante,
en
de stichting "Stichting Participatiefonds voor het onderwijs",
verweerster.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 maart 2001 heeft verweerster geweigerd de uitkeringskosten die voortvloeien uit de met een ontslag gelijk te stellen beƫindiging van een tijdelijk dienstverband door appellante van een leerkracht met ingang van 1 augustus 2000, voor haar rekening te nemen.
Bij besluit van 21 december 2001 heeft verweerster het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 30 januari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 31 januari 2002, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 28 februari 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 17 april 2002 heeft verweerster een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 augustus 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. M.J. van Pomeren, advocaat te Amsterdam en verweerster, vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij het bestreden besluit heeft verweerster het bezwaarschrift van appellante ongegrond verklaard en geweigerd de uitkeringskosten voortvloeiende uit de met een ontslag gelijk te stellen beƫindiging van een tijdelijk dienstverband door appellante van een leerkracht met ingang van 1 augustus 2000 ten laste van het Participatiefonds te brengen. Zij heeft hiertoe overwogen, dat het ontslag weliswaar op grond van artikel 9, aanhef en onder a, van het Reglement Participatiefonds voor het Voortgezet onderwijs voor het schooljaar 2000-2001 (hierna: het Reglement) als onvermijdbaar kan worden aangemerkt, maar dat appellante niet volledig heeft voldaan aan de op grond van artikel 4 van het Reglement op haar rustende inspanningsverplichting, nu voormelding van het ontslag bij de uitkeringsorganisatie, te weten de USZO, achterwege is gebleven.
2.2. Niet in geschil is dat voormelding van het ontslag bij de USZO niet heeft plaatsgevonden. Appellante stelt zich echter op het standpunt dat de voormelding in het Reglement niet als een imperatieve voorwaarde ter invulling van de inspanningsverplichting is opgenomen en dat zij - ook zonder voormelding - heeft voldaan aan de op grond van het Reglement op haar rustende inspanningsverplichting.
2.2.1. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 26 juni 2002 inzake nr. 200105133/1 (aangehecht), moet het onderdeel van de toelichting bij artikel 4 van het Reglement dat betrekking heeft op de inspanningsverplichting bij ontslag uit een tijdelijk dienstverband voor wat betreft categorie IV ("hulp bij behoud van werk, extern") worden aangemerkt als een algemeen verbindend voorschrift. Uit de eveneens aangehechte uitspraak van 21 augustus 2002 inzake nr. 200105714/1 volgt dat categorie IV een imperatieve opsomming bevat van inspanningen die moeten worden verricht teneinde aan dit onderdeel van de inspanningsverplichting te voldoen. Het betoog faalt derhalve.
2.3. Appellante heeft verder betoogd dat verweerster ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid, voorzien in artikel 28 van het Reglement, om om zwaarwegende redenen van het Reglement af te wijken.
2.3.1. Ook dit betoog faalt. Appellante heeft eerst in haar beroepschrift een beroep op artikel 28, tweede lid, van het Reglement gedaan, terwijl hetgeen zij bij de melding van het ontslag en in bezwaar heeft aangevoerd verweerster geen aanleiding behoefde te geven om dat als een zodanig beroep op te vatten. Reeds hierom is geen plaats voor het oordeel dat zij aan artikel 28, tweede lid, van het Reglement ten onrechte geen toepassing heeft gegeven.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van Loon
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2002
284.

