
Jurisprudentie
AE9908
Datum uitspraak2002-11-06
Datum gepubliceerd2002-11-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200203077/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-11-06
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200203077/1
Statusgepubliceerd
Uitspraak
200203077/1
Datum uitspraak: 6 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting "Stichting Sociale Databank Nederland, gevestigd te Arnhem,
appellante,
en
het dagelijks bestuur van Waterschap De Dommel,
verweerder.
1. Procesverloop
Appellante heeft bij brief van 14 november 2001 gedeputeerde staten van Noord-Brabant gevraagd om een last onder dwangsom op te leggen ten aanzien van de onder meer zonder een vergunning ingevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren uitgevoerde baggerwerkzaamheden e.d. in en nabij de “Oude Gracht” te Eindhoven.
Dit verzoek is door gedeputeerde staten van Noord-Brabant doorgezonden naar verweerder.
Bij brief van 18 december 2001 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het uitblijven van een beslissing op dit verzoek.
Bij besluit van 6 februari 2002, kenmerk 02.00907, heeft verweerder het gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 20 maart 2002, bij verweerder ingekomen op 21 maart 2002 bezwaar gemaakt. Dit bezwaarschrift is als beroepschrift doorgezonden naar de rechtbank te ’s-Hertogenbosch, welke het heeft doorgezonden naar de Raad van State. De gronden zijn aangevuld bij brief van 2 juli 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 oktober 2002, waar appellante, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. B.N. Heuer, gemachtigde, zijn verschenen. Voorts zijn burgemeester en wethouders van Eindhoven, vertegenwoordigd door mr. J.D. van Arkel, gemachtigde, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Appellante voert in het beroepschrift aan het eens te zijn met het besluit van verweerder, omdat er geen verzoek om handhaving aan verweerder is gedaan. Uit het verhandelde ter zitting blijkt dat appellante van mening is dat bij gebreke van een tot verweerder gericht verzoek om handhaving, geen inhoudelijk besluit door verweerder kan worden genomen. Het besluit van verweerder acht zij onjuist in die zin dat in dit besluit volgens haar ten onrechte wordt uitgegaan van het bestaan van een tot verweerder gericht verzoek om handhaving. Ter zitting heeft appellante aangegeven dat het haar gaat om duidelijkheid op dit punt, mede met het oog op jurisprudentievorming. Het dictum van de uitspraak is daarbij niet belang.
2.2 Verweerder heeft aangegeven dat indien appellante van mening is dat geen sprake is van een verzoek tot handhaving inzake de Wet verontreiniging oppervlaktewateren op het door gedeputeerde staten van Noord-Brabant doorgezonden verzoek geen inhoudelijk besluit zal worden genomen; het doorgezonden verzoek wordt in zoverre beschouwd als niet te zijn gedaan.
2.3. Uit het vorenstaande volgt dat appellante geen processueel belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het besluit van 6 februari 2002.
2.4. Het beroep is niet-ontvankelijk.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Melse
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 november 2002
191

