
Jurisprudentie
AE9940
Datum uitspraak2000-04-11
Datum gepubliceerd2006-08-08
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
ZaaknummersR00/145
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-08-08
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
ZaaknummersR00/145
Statusgepubliceerd
Indicatie
Hernieuwde toepassing schuldsanering in belang van schuldeisers omdat een faillissement per definitie hogere kosten met zich meebrengt.
Hof brengt kosten faillissement na beeindiging schuldsanering niet ten laste van bewindvoeder maar van saniet, nu niet lichtvaardig is overgegaan tot aanvragen faillissement (lees: verzoek tot beeindiging schuldsanering).
Uitspraak
Het gerechtshof te 's-Gravenhage,
tweede civiele kamer,
heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van:
X.,
(hierna te noemen: X. ),
wonende te P.,
appellante,
procureur: mr. U.W.G. Thöle,
Het geding
Bij vonnis van de rechtbank te Dordrecht van 29 september 1999 is de definitieve schuldsanering uitgesproken ten aanzien van X.
Bij vonnis van de rechtbank te Dordrecht van 1 maart 2000 is de schuldsaneringsregeling beëindigd en is X. van rechtswege in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. P.G.J. de Heij tot rechter-commissaris en mr. I.E. Bruns, advocaat te Dordrecht, tot curator. Bij verzoekschrift van maart 2000 is X. in hoger beroep gekomen tegen dit vonnis.
Bij voormeld verzoekschrift heeft X. het hof verzocht het vonnis waarvan beroep te vernietigen.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 maart 2000, waarbij zijn verschenen X., bijgestaan door mr. D. de Jong, advocaat te Dordrecht, vergezeld van Y., echtgenoot van X. en de curator mr. I.E. Bruns.
Beoordeling van het hoger beroep
1. In hoger beroep wordt door appellante betoogd dat de rechtbank ten onrechte de toepassing van de schuldsaneringsregeling waartoe zij was toegelaten heeft beëindigd, op grond van het niet nakomen van een of meer van haar verplichtingen, voortvloeiende uit die schuldsanering alsmede het benadelen van schuldeisers.
2. Appellante voert tegen dat oordeel aan dat zij zich inderdaad niet heeft gedragen zoals de bewindvoerder dat wenste, maar dat dit het gevolg was van een bij haar bestaande onjuiste voorstelling van zaken: zij meende dat de schuldsanering haar niet regardeerde omdat vrijwel alle schulden afkomstig waren van haar echtgenoot, de heer Y.
3. De overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting brengen het hof tot de navolgende overwegingen.
4. Voorop kan worden gesteld dat zowel de bewindvoerder als de rechtbank op grond van hetgeen hun ten aanzien van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling was gebleken hebben kunnen oordelen dat de toepassing van die regeling diende te worden beëindigd.
5. In hoger beroep is appellante er echter, met bijstand van haar raadsman, in geslaagd aannemelijk te maken dat haar onjuiste gedragingen inderdaad toegeschreven moeten worden aan de miskenning van het feit dat, gegeven de tussen appellante en haar echtgenoot bestaande gemeenschap van goederen, de schuldsanering op beide echtelieden van toepassing was.
6. Voorts heeft appellante het hof ervan kunnen overtuigen dat zij thans geheel doordrongen is van haar verplichtingen en ook reeds stappen heeft ondernomen om tot aflossing van de schuldenlast te komen. Dit moge blijken uit haar - weliswaar ten onrechte op eigen initiatief ondernomen - pogingen om met schuldeiser Wehkamp tot een vergelijk te komen (waarbij een regeling op basis van 50% mogelijk bleek), alsmede uit het feit dat inmiddels f 7.000 ten behoeve van de schuldeisers is gestort op de derdenrekening van haar raadsman.
7. Wanneer het hof in ogenschouw neemt enerzijds het overzicht der per 27 maart 2000 nog openstaande schulden, in totaal bedragend f 19.901,16, en anderzijds
het op de derdenrekening van mr. De Jong beschikbaar staande bedrag van f 7.000;
het aanwezige positieve saldo van ca. f 1.000 op de Postbankrekening van appellante;
het inmiddels voldaan zijn van de huurschuld ad f 3.500;
de bij schuldeiser Wehkamp mogelijk bestaande bereidheid de vordering ad f 4.866,84 voor 50% af te boeken;
de omstandigheid dat de schuld ad f 7.701 aan de Direktbank zeer waarschijnlijk is verjaard; de omstandigheid dat appellante inkomsten uit arbeid heeft van ca. f 1.900 netto per maand,
leidt een en ander tot de slotsom dat de belangen van zowel de schuldeisers als van appellante het meest zijn gediend bij een hernieuwde toepassing van de schuldsaneringsregeling, waarbij immers de (per definitie hogere) kosten van een faillissement kunnen worden vermeden.
8. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden vonnis moet worden vernietigd en dat de uitvoering van de schuldsaneringsregeling dient te worden hervat. Nu niet gezegd kan worden dat de bewindvoerder lichtvaardig is overgegaan tot het aanvragen van het faillissement van appellante zal het hof de kosten van het faillissement, inclusief het salaris van de curator, voor rekening van appellante brengen.
Beslissing
Het hof
vernietigt het vonnis van de rechtbank te Dordrecht van 1 maart 2000,
en opnieuw recht doende
bepaalt dat de schuldsaneringsregeling moet worden hervat;
verwijst de zaak naar de rechtbank te Dordrecht ter (verdere) uitvoering van die regeling;
verwijst appellante in de kosten van het faillissement, bepaald op f 128,43, alsmede in het salaris van de curator, bepaald op f 2.186,11, beide bedragen inclusief de daarover verschuldigde omzetbelasting.
Dit arrest is gewezen door mrs. Uhlenbeck-Lagerweij, Aukes-De Vries en Gerritzen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 april 2000 in tegenwoordigheid van de griffier.

