Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AE9990

Datum uitspraak2000-04-12
Datum gepubliceerd2006-08-08
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers0000088
Statusgepubliceerd


Indicatie

Betrokkene wiens faillietverklaring was verzocht heeft in de gegeven omstandigheid toerekenbaar niet tijdig schuldsanering aangevraagd.


Uitspraak

Het gerechtshof te Leeuwarden Arrest gewezen inzake: X. wonende te P., appellant, hierna ook te noemen: X. procureur mr O.A. van Oorschot. Het geding in eerste Instantie Bij vonnis van 23 maart 2000 heeft de rechtbank te Leeuwarden het verzoek van X. tot opheffing van het faillissement onder gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling, afgewezen. Het geding in hoger beroep Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 30 maart 2000, heeft X. verzocht voornoemd vonnis te vernietigen en opnieuw beslissende alsnog tot opheffing van het faillissement over te gaan onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsanering. Het hof heeft voorts kennis genomen van de inhoud van de overige stukken, waaronder een fax d.d. 5 april 2000 van mr P.R. van den Elst, in de hoedanigheid van curator. Ter zitting van 6 april 2000 is de zaak behandeld. De beoordeling 1. Art. 3 lid. 1 Faillissementswet (hierna Fw) bepaalt dat een schuldenaar, nadat een verzoek tot faillietverklaring is ingediend, door de griffier in kennis wordt gesteld dat hij binnen veertien dagen een verzoekschrift tot het van toepassing verklaren van een schuldsaneringsregeling kan indienen. indien de schuldenaar hieraan geen gevolg heeft gegeven kan -overeenkomstig het bepaalde in art. 15b lid 1 Fw een daaropvolgend uitgesproken faillissement echter alsnog worden omgezet in een schuldsaneringsregeling indien redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de failliet wegens hem toe te rekenen omstandigheden heeft nagelaten tijdig, te weten binnen de in artikel 3, eerste lid Fw genoemde termijn van 14 dagen, voormeld verzoek in te dienen. 2. Zijdens X. is gesteld dat de rechtbank ten onrechte haar verzoek heeft afgewezen. Zij is - anders dan de rechtbank heeft overwogen - van mening dat het haar niet valt toe te rekenen dat zij niet binnen de termijn van art. 3 lid 1 Fw een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling heeft ingediend, zodat het - overeenkomstig het bepaalde in artikel 15b lid 1 Fw - mogelijk is dit verzoek alsnog te honoreren. 3. Uit de stukken en ter zitting is het volgende gebleken. Op 3 december 1999 is het faillissement van X. aan gevraagd. Bij aangetekende brief van 7 december 1999 heeft de griffier van de rechtbank Leeuwarden X. in kennis gesteld van het feit dat zij binnen veertien dagen een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zou kunnen indienen. X. heeft voornoemde brief niet - bij het postkantoor afgehaald. Vervolgens is aan X. bij exploit van 23 december 1999 het verzoekschrift tot het uitspreken van het faillissement betekend en is zij opgeroepen te verschijnen der zitting van 13 januari 2000. Daarbij is haar tevens, onder verwijzing naar de artikelen 3 en 15b Fw, gewezen op de mogelijkheid een verzoek in te dienen tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. X. heeft geen kennis genomen van de inhoud van voornoemd exploit. Zij heeft deze, aldus haar verklaring ter zitting, ongelezen terzijde gelegd en is derhalve ook niet verschenen bij de behandeling van de faillissementsaanvraag in eerste aanleg. Hij vonnis van 13 januari 2000 van de rechtbank te Leeuwarden is X. bij verstek in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr R. Giltay tot rechter-commissaris en mr P.R. van den Elst tot curator. X. heeft op 2 februari 2000 voornoemde rechtbank verzocht het faillissement op te heffen onder gelijktijdig uitspreken van de schuldsaneringsregeling. 4. Gelet op de omstandigheid dat X. welbewust heeft nagelaten kennis te nemen van de brief d.d. 7 december 1999 van de griffier van de rechtbank, alsmede van de inhoud van het aan haar op 23 december 1999 uitgereikte exploit, is het hof van oordeel dat het X. kan worden toegerekend dat zij niet binnen de in art. 3 lid 1 Fw gestelde termijn een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling heeft ingediend. Derhalve is niet aan voormeld criterium van art. 15b, eerste lid Fw voldaan, zodat het verzoek van X. tot het alsnog opheffen van het faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuld saneringsregeling dient te worden afgewezen. Wat X. voor het overige heeft aangevoerd kan hierin geen verandering brengen. 5. Het vorenoverwogene brengt mee dat het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. De beslissing Het gerechtshof: bekrachtigt het vonnis waarvan beroep; Aldus gewezen door mrs Boon, voorzitter, Bloem en Kuiken, raden, en uitgesproken door mr Streppel, fungerend-president, lid van de enkelvoudige hamer, in tegenwoordigheid van de heer Visser als waarnemend griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 12 april 2000.