
Jurisprudentie
AF0003
Datum uitspraak2001-08-29
Datum gepubliceerd2006-08-09
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers2001-278
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-08-09
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers2001-278
Statusgepubliceerd
Indicatie
Faillissement begint pas als vonnis van tussentijdse beëindiging in kracht van gewijsde is.
Uitspraak
Gerechtshof te Leeuwarden
Arrest in zake van:
X.,
Wonende te P.,
Appellant,
Procureur mr. J. de Goede,
advocaat mr. P.M. Bartels.
Het geding in eerste aanleg
Bij vonnis van 10 juli 2001 heeft de rechtbank te Assen op voordracht van de rechter-commissaris de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van X. beëindigd. Voorts is in het faillissment van X. mr. A.J. Boer tot curator benoemd.
Het geding in hoger beroep
Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 16 juli 2001, heeft X. verzocht voornoemd vonnis te vernietigen van de schuldsaneringsregeling tot 27 januari 2002, zoals bij vonnis van de rechtbank Assen is bepaald per 27 april 1999, in te willigen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een op 17 augustus 2001 door de curator opgesteld verslag en een brief d.d. 20 augustus 2001, met bijlagen, van de bewindvoerder mr. W.R. ten Kate.
Ter zitting van 19 juli 2001 (pro forma) en 23 augustus 2001 is de zaak behandeld.
De beoordeling
De vaststaande feiten
Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 1, onder het hoofd "gang van zaken", van het vonnis d.d. 10 juli 2001 waarvan beroep is geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
Voorts is komen vast te staan dat X. thans als enig werknemer is bij X. Consulting B.V. en dat de echtgenote van X. enig aandeelhoudster van die vennootschap is. X. is buiten gemeenschap van goederen met zijn echtgenote gehuwd en op de echtgenote is de schuldsaneringsregeling niet van toepassing verklaard. De echtgenote van X. heeft nog een onderneming, genaamd Y. B.V., in welke onderneming X. geen werknemer is.
X. stelt dat de rechtbank ten onrechte de toepassing van de schuldsaneringsregeling heeft beëindigd.
Hij voert daartoe aan dat hij zich heeft gehouden aan het saneringsplan zoals dat op 27 april 1999 door de rechtbank is vastgesteld.
X. erkent dat hij de in het saneringsplan opgenomen verplichtigen om jaarlijks minimaal f.50.000,-- aan de boedel te betalen in maandelijkse termijnen van f.4.166,67 niet telkens tijdig is nagekomen, maar volgens hem is dat veroorzaakt door de omstandigheid dat zijn werkgever, X., Z. B.V.,onregelmatig gelden binnen krijgt en daarom ook onregelmatig zijn salaris voldoet.
Voorts betoogt X. dat, anders dan waarvan de rechtbank is uitgegaan, de bedragen die op de bankrekening van X., Z. B.V. zijn ontvangen, voor het overgrote deel uit voorschotten van derden bestaan die bestemd zijn voor zowel de Y., B.V. als voor Z., B.V..
De curator, mr. A.J. Boer, heeft ter zitting te kennen gegeven dat de bewindvoerder, Mr. Ten Kate, hem heeft meegedeeld dat X., telkens wanneer daarom werd gevraagd, de achterstand in de termijnbetaling heeft ingelopen en dat mr. Ten Kate meer positieve vooruitzichten ziet in de voortzetting van de toepassing van de schuldsaneringsregeling dan in een faillissement.
Naar 's hofs oordeel kan de omstandigheid dat X. de in het schuldsaneringsplan genoemde maandelijkse termijnen niet telkens tijdig heeft voldaan, in de gegeven omstandigheden niet leiden tot de conclusie dat X. zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren is nagekomen.
Het hof komt tot dat oordeel op grond van het volgende. X. heeft weliswaar diverse malen achterstanden laten ontstaan in de betaling van de in het schuldsaneringsplan genoemde maandelijkse afdracht aan de boedel, maar X. heeft deze achterstand telkens op verzoek van de bewindvoerder aangezuiverd.
Voorts acht het hof de omvang van de achterstand waarvan de laatste maanden sprake is geweest, namelijk een achterstand van 2 á 3 termijnen, bezien in het licht van het schuldsaneringsplan als geheel en nu aannemelijk is dat X. zijn salaris niet regelmatig betaald heeft gekregen en ook niet heeft kunnen krijgen, niet van doorslaggevend gewicht.
In de periode van 1 februari 1999 tot 1 arpil 2000 is op de rekening van X., Z. B.V. f.4000.000,-- aan ontvangsten bijgesvhreven en in de periode van 1 april 2000 tot 1 juni 2001 f.391.000,--.
Naar 's hofs oordeel valt uit de hoogte van voornoemde ontvangsten niet af te leiden dat X., Z. B.V. in de afgelopen jaren een dusdanige winst heeft gerealiseerd dan welhad kunnen realiseren dat in redelijkheid van X. als enig werknemer in voornoemde onderneming, had kunnen worden gevergd dat hij zich door die onderneming ee hoger inkomen zou hebben laten uitbetalen dan het inkomen van f.120.000,-- bruto per jaar dat hij de afgelopen periode en naar het hof aanneemt ook ten tijde van het opstellen van het schuldsaneringsplan, heeft ontvangen. Een en ander brengt mee dat niet is gebleken dat X. een hogere afdracht aan de boedel had behoren te doen dan het bedrag van f.50.000,-- per jaar dat als minimum in het schuldsaneringsplan is vermeld. Dit geldt temeer nu aannemelijk is dat, zoals X. stelt, de ontvangen bedragen niet alleen toebehoren aan X., Z. B.V., maar ook deels aan Y. B.V.. Laatstgenoemde onderneming bestond reeds ten tijde van het opstellen van het schuldsaneringsplan, zodat met de eventueel daaruit voor de echtgenote, en daarmee voor het gezin van X. voortvloeiende inkomsten bij het opstellen van dat plan rekening zal zijn gehouden, c.q. had kunnen worden gehouden.
In de voordracht van de rechter-commissaris wordt voorts vermeld dat er door X. en diens gezin aan de hypotheek voor de echtelijke woning, nutsvoorzieningen, verzekeringen, kosten van huishoudelijk e.d. bedragen zijn besteed die de beslagvrije voet ruim te boven gaan. Nu niet is gebleken dat die uitgaven ten tijde van het opstellen van het schuldsaneringsplan door de rechtbank aanzienlijk lager waren dan thans het geval is, dient er van te worden uitgegaan dat de hoogte van die uitgaven bij het opstellen van dat plan bekend was en dat daarmee rekening is gehouden. Gelet op het voorgaande kan in de hoogte van de genoemde uitgaven geen reden worden gevonden de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van X. te beëindigen.
Naar 's hofs oordeel is, gelet op het voorgaande, niet gebleken van gronden die een beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling rechtvaardigen
De slotsom
Het vorenoverwogene brebgt mee dat het vonnis, waarvan beroep, dient te worden vernietigd en dat opnieuw zal worden beslist als na te melden.
Mr. A.J. Boer is in het bestreden vonnis benoemd tot curator in het faillissement van X..
Naar aanleiding daarvan heeft mr. Boer werkzaamheden verricht en daarvoor kosten opgevoerd. Deze kosten kunnen evenwel niet ten laste van X. worden gebracht.
Het hof overweegt daartoe het volgende.
In het bestreden vonnis is de toepassing van de schuldsaneringsregeling jegens X. beëindigd op grond van het bepaalde in art. 350, lid 5 Fw, mee dat X. van rechtswege in staat van faillissement verkeert zodra de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
Nu X. tegen die uitspraak hoger beroep heeft ingesteld en nu het hof die uitspraak zal vernietigen heeft die uitspraak geen kracht van gewijsde verkregen en zal dat ook niet verkrijgen.
Gelet op het voorgaande heeft X. niet op enig moment in staat van faillissement verkeerd, zodat mr. Boer de onderhavige werkzaamheden heeft verricht terwijl er geen sprake was van een faillissement.
De omstandigheden dat de griffier van het hof de curator abusievelijk heeft opgeriepen voor de zitting en om een verslag en opgave van kosten heeft gevraagd, maakt de wettelijke regeling niet anders.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigd het vonnis waarvan beroep en opnieuw beslissende
weigert de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van X.
bepaalt dat door mr. A.J. Boer, in zijn hoedanigheid van curator, gemaakte kosten niet ten laste van X. kunnen worden gebracht.
Aldus gewezen door mrs. Bloem, voorzitter, Wachter en Van Eck, raden, en uitgesproken door mr. Bax-Stegenga, fungerend-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van Haagsema als waarnemend griffier ter bijzonder openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 29 augustus 2001.