Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF0004

Datum uitspraak2002-01-05
Datum gepubliceerd2006-08-09
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers0200078 / 0200079
Statusgepubliceerd


Indicatie

Beroepschrift - aanvulling van gronden. Aanvullend beroepschrift binnen 7 dagen is kennelijk voor Hof voldoende.


Uitspraak

Gerechtshof te Leeuwarden Arrest X., Wonende te P., Appellante Hierna te noemen: de bewindvoerder belanghebbende: Y., en Z., Beiden wonende te P., Hierna te noemen Y., en Z., niet verschenen. Het geding in eerste instantie Bij (afzonderlijke) vonnissen van 14 maart 2002 heeft de rechtbank te Leeuwarden afgewezen het verzoek van de bewindvoerder om, op grond van het bepaalde in artikel 350 Faillissement (hierna: Fw), de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van Z. te beëindigen. Het geding in hoger beroep Bij pro forma beroepschrift, ingekomen ter griffie op 19 maart 2002, en bij aanvullend beroepschrift, ingekomen ter griffie op 26 maart 2002, heeft de bewindvoerder verzocht de vonnissen van 14 maart 2002 te vernietigen en opnieuw rechtdoende de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van Y. en Z. te beëindigen. Ter zitting van 23 april 2002 is de zaak behandeld. De bewindvoerder is gehoord. Y. en Z. zijn niet verschenen. De beoordeling Gelet op hun onderling verband en samenhang zullen de zaken gezamelijk worden behandeld en beslist. Bij (afzonderlijke) vonnissen van 22 februari 2001 heeft de rechtbank te Leeuwarden de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van Y. en Z. uitgesproken. De rechtbank heeft het verzoek van de bewindvoerder tot beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregelingen van Y. en Z. afgewezen. Zij heeft daartoe overwogen dat de schuld aan Cadans terzake van de periode van 13 september 1999 tot 1 augustus 2001 ten onrecht is ontvangen WAO-uitkering een schuld is die weliswaar niet te goeder trouw is ontstaan, Doch waarvan niet gebleken is dat deze schuld bewust is verzwegen. De rechtbank achtte de verklaring van Z. dat zij ontwetend was, gelet op de specifieke omstandigheden waarin Y. en Z. verkeerden, niet onaannemelijk. Tenslotte heeft de rechtbank overwogen dat, nu Y. en Z. hebben verklaard dat de nieuw ontstane schulden vanaf eind maart 2002 zullen worden voldaan, er alle omstandigheden in aanmerking genomen vooralsnog geen reden is de toepassing van de schuldsaneringsregelingen te beëindigen. Het Standpunt van de bewindvoerder De bewindvoerder stelt dat Z. in de periode van september 1999 tot 1 augustus 2001 inkomen uit werk en Ziektewet heeft genoten terwijl zij tegelijkertijd een WAO-uitkering ontving. Z. heeft haar inkomsten uit arbeid niet aan de uitkerende instantie (hierna: Cadans) gemeld waardoor zij over voormelde periode een bedrag van f.29.105,- bruto teveel aan WAO-uitkering heeft ontvangen, welk bedrag thans door Cadans wordt teruggevorderd. Volgens de bewindvoerder dient deze tot beëindiging van schuldsaneringsregeling. Verder stelt de bewindvoeder dat de schuld aan Cadans bovenmatig is, dat door de beslaglegging door Cadans niets meer aan de boedel wordt voldaan zodat schuldeisers worden benadeeld, dat er (andere) nieuwe schulden zijn ontstaan en dat er nieuwe betalingsregelingen zijn overeengekomen die niet (kunnen) worden nagekomen. Y. en Z. zijn in hoger beroep niet verschenen. Het oordeel Op grond van het bepaalde in artikel 350 Fw lid 1 in verbinding met lid 3 sub d kan de rechter op het verzoek van (onder meer) de bewindvoerder de toepassing van de schuldsaneringsregeling beëindigen als de schuldenaar bovenmatig schuldig doet of laat ontstaan. * ten aanzien van Z. Uit de stukken en de behandelingh ter zitting is gebleken dat Z. reeds gedurende tenminste vijftien jaar een WAO-uitkering ontvangt. Voorts is gebleken dat Z., naast de inkomsten terzake deze WAO- uitkering, in periode van 13 september 1999 tot 1 augustus 2001, inkomsten uit arbeid en inkomsten ingevolge de Ziektewet heeft ontvangen. Z. heeft dienaangaande, blijkens de stukken van het geding in eerste aanleg en in bijzonder het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank van 7 maart 2002, in eerste aanleg erkend dat zij van de uitkeringsinstantie Cadans ten onrechte een uitkering heeft ontvangen ten bedrage van f. 29.105,-. Ook is gebleken dat Cadans het bedrag van f.29.105,- van Z. terugvordert. Het hof gaat er, gezien het vorenstaande, vanuit dat Cadans een vordering heeft op Z. ten bedrage van f.29.105,-. Gelet op het feit dat deze schuld betrekking heeft op een tijdvak dat voor een deel is gelegen voor de datum van de toepassing van de schuldsaneringsregeling - het tijdvak waarover wordt teruggevorderd betreft immers de periode 13 september 1999 tot 1 augustus 2001, terwijl ten aanzien van Z. de toepassing van de schuldsaneringsregeling op 22 februari 2001 is uitgesproken - heeft Z. tijdens de toepasasing van de schuldsaneringsregeling een schuld van ruim f.6.760,- laten ontstaan. Op het vorige deel van het door Cadans gevorderde bedrag is de schuldsaneringsregeling van toepassing. * ten aanzien van Y. Uit de behandeling in hoger beroep is gebleken dat op naam van Y. nieuwe schulden zijn ontstaan tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling. het betreft de schulden aan Eneco ten bedrage van f.952,22, aan de Nuon ten bedrage van f.1.520,89, aan het AOC Friesland ten bedrage van f.1.614,09, aan De Friesland ten bedrage van f.163,45 en de schuld aan de fiscus vanwege de moterrijtuigenbelasting ten bedrage van f.1.379,15. Het hof is van oordeel dat de nieuwe schulden met een totaal van f.5.629,80 die Y. tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling heeft laten ontstaan, mede gezien de aan hem toekomende vrij gelaten ruimte van f.1.524,- per maand, bovenmatig zijn. * ten aanzien van Y. en Z. Niet is het hof uit de stukken en de behandeling ter zitting gebleken van zodanige feiten en omstandigheden dat ondanks het door betrokkenen laten ontstaan van bovenmatige schulden toch niet de toepassing van de schuldsaneringsregeling dient te worden beëindigd. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van Y. en Z. dient te worden beëindigd op grond van het bepaalde in artikel 350 lid 3 sub d Fw. De slotsom ten aanzien van Y. en Z. dient de toepassing van de schuldsaneringsregeling te worden beëindigd. De beslissing Het gerechtshof: vernietigt de vonnissen waarvan beroep; en opnieuw beslissende: beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregelingen ten aanzien van Y. en Z. verwijst de zaak ter verdere afdoening naar de rechtbank te Leeuwarden. Aldus afgewezen door mrs. Wachter, voorzitter, Melssen en Laagland, raden, en uitgesproken door mr. Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van de heer Bilstra als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van woensdag 1 mei 2002.