Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF0019

Datum uitspraak1999-11-03
Datum gepubliceerd2006-08-09
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers98/3 R
Statusgepubliceerd


Indicatie

Ondanks waarschuwingen RC en eerder behandeld doch ingetrokken beëindigingsverzoek toch verplichtingen niet nagekomen Bekrachtigd door het Hof.


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank Amsterdam, Tweede enkelvoudige kamer Bij vonnis van deze kamer van 1 december 1998 is de definitieve schuldsanering uitgesproken ten aanzien van: X. (hierna te noemen X.) geboren op ... te ... wonende te P. De rechtbank heeft kennisgenomen van een brief d.d. 30 september 1999 van de heer R.A. van den Eshof namens de Belastingdienst ondernemingen Amersfoort, waarin wordt verzocht de schuldsaneringsregeling van X. te beëindigen. Hierop heeft op 8 oktober 1999 een verhoor conform artikel 327 van de Faillissementswet plaatsgevonden. Naar aanleiding van dit verhoor heeft de rechter-commissaris een voordracht gedaan tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling. van X. X. , de bewindvoerder en de heer R.A. van den Eshof, namens de Belastingdienst Ondernemingen Amersfoort, zijn opgeroepen om te worden gehoord ter terechtzitting van 28 oktober 1999. Van de behandeling is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze beschikking is gehecht. Uit de stukken en ter zitting is de rechtbank het navolgende gebleken. X. is op 1 december 1998 tot de schuldsaneringsregeling toegelaten. Bij vonnis van deze rechtbank van 12 april 1999 is, nadat op 25 maart 1999 een verificatievergadering is gehouden, bepaald dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt voortgezet en is het saneringsplan vastgesteld. In het saneringsplan is onder meer opgenomen dat X. zich zal inspannen om tenminste de huidige inkomsten te behouden en de mogelijkheid van het verwerven van extra inkomsten (overwerk) zal benutten. X. werkte toen als chauffeur bij een transportbedrijf. Bij brief van 22 juni 1999 heeft de bewindvoerder de rechtercommissaris onder meer bericht dat hij van een deurwaarder had vernomen dat het dienstverband van X. was beëindigd en dat X. inmiddels bij een afhaalcentrum te H zou werken. Voorts heeft de bewindvoerder van de deurwaarder vernomen dat X. tussentijds schulden zou hebben afgelost. Hierop heeft op 1 juli 1999 een verhoor conform artikel 327 van de faillissementswet: plaatsgevonden Tijdens dit verhoor heeft X. meegedeeld dat hij vanwege een conflict met zijn werkgever heeft ingestemd met zijn ontslag op staande voet per 17 mei 1999 en dat hij vervolgens per 1 juni 1999 in dienst is getreden bij Afhaalcentrum H. tegen een aanzienlijk lager salaris dan hij ten tijde van de vaststelling van het saneringsplan verdiende. Voorts heeft X. meegedeeld dat hij inmiddels gescheiden was en een kinderalimentatie van fl 250,- per maand diende te betalen, welke informatie onbekend was bij de bewindvoerder. X. heeft voorts ontkend tussentijds schulden te hebben afgelost. Naar aanleiding van voormeld verhoor heeft de bewindvoerder een verzoek tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling ingediend, welk verzoek ter zitting van deze rechtbank van 12 augustus 1999 is behandeld. Tijdens deze zitting heeft X. meegedeeld dat hij wel degelijk het kantoor van de bewindvoerder heeft laten weten dat hij ontslagen was. Voorts is gebleken dat X. nog steeds op het adres van de echtelijke woning staat ingeschreven. De rechter heeft vervolgens gewezen op zijn verplichting de bewindvoerder desnoods schriftelijk van alle relevante wijzigingen -in zijn persoonlijke situatie op de hoogte te brengen en in het bijzonder van alle aangelegenheden van financiële aard. X. diende zich voorts uit te schrijven van het adres van zijn echtgenote, waar hij niet meer woonde, en de bewindvoerder van de uitschrijving en zijn nieuw (ingeschreven) adres op de hoogte te brengen. Tevens diende X. een verzoek in te dienen tot nihilstelling van de - naar de rechtbank ambtshalve was gebleken - in het kader van voorlopige voorzieningen, en niet zoals X. heeft gesteld in het kader van een echtscheidingsprocedure, opgelegde alimentatieverplichting ten behoeve van zijn kind. Tenslotte is X. gewezen op zijn verplichting spoedig een redelijk arbeidsinkomen te verwerven. Hierop heeft de bewindvoerder zijn verzoek ingetrokken. In zijn verslag van 24 september 1999 heeft de bewindvoerder medegedeeld dat X. nog steeds op het adres van zijn echtgenote staat ingeschreven en dat energienota's voor deze woning, welke nota's op naam van X. staan, niet worden betaald. Het huidige adres van X. is de bewindvoerder nog steeds niet bekend. In voormelde brief van de Belastingdienst Ondernemingen Amersfoort is meegedeeld dat het Afhaalcentrum H, . alwaar X. werkzaam is, sedert 1 mei 1999 op naam van de echtgenote van X. staat. Hierop heeft op 8 oktober 1999 een verhoor conform artikel 32i Fw plaatsgevonden. Tijdens dit verhoor heeft X. meegedeeld dat hij één dag bij een neef., vier dagen bij een broer in Q. en één dag bij zijn echtgenote woont. Hij blijkt echter nog steeds ingeschreven te staan op het adres van zijn echtgenote. Voorts stelt. X. dat hij heeft meegedeeld dat hij bij zijn echtgenote werkt. Voorts is gebleken dat X., ondanks herhaald verzoek daartoe van de bewindvoerder, nog steeds een loonstrook aan de bewindvoerder heeft doen toekomen. Volgens X. is hij hiertoe niet in staat omdat hij geen salarisstroken krijgt aangezien hij geen vaste verblijfplaats heeft. Ter zitting van 28 oktober 1999 heeft X. meegedeeld dat het voldoende was dat hij verteld heeft dat hij bij het Afhaalcentrum H werkt aangezien voor hem de eigenares zijn echtgenote niet meer is. Voorts stelt hij dat hij niet één dag per week bij zijn echtgenote woont, maar dat hij één dag per week zijn kind ophaalt in het kader van een omgangsregeling. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat X. door het verzwijgen dan wel het niet tijdig aan de bewindvoerder meedelen van voormelde feiten en omstandigheden alsmede het zich niet houden aan gemaakte afspraken, in strijd heeft gehandeld met zijn uit de toepassing van de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen en aldus bovendien zijn schuldeisers heeft benadeeld. Dit is voor de rechtbank, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 sub c en e van de Faillissementswet, aanleiding om de toepassing van de schuldsaneringsregeling te beëindigen. Hiertoe wordt overwogen dat X. heeft ingestemd met zijn ontslag en dit feit niet aan de bewindvoerder heeft meegedeeld, zich onvoldoende inspanning heeft getroost om een gelijkwaardig inkomen als hij voorheen had te verwerven, zich niet heeft uitgeschreven van de echtelijke woning en ingeschreven op een ander adres, geen adres van zijn broer heeft opgegeven - alwaar hij het grootste deel van de week woont - zodat ook de postblokkade niet kan werken, tegenstrijdige informatie heeft verstrekt omtrent zijn verblijf gedurende een dag per week bij zijn echtgenote, geen loonstroken heeft verstrekt aan de bewindvoerder ondanks herhaaldelijk verzoek hiertoe en verzwegen heeft dat hij bij zijn echtgenote werkzaam is. Door deze beëindiging zal X. van rechtswege in staat van faillissement verkeren zodra deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan. De rechtbank zal daarom nu tevens, met ingang van de datum dat deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, een rechter-commissaris en een curator in dat faillissement benoemen. De rechtbank zal het salaris van de bewindvoerder en de door deze gemaakte kosten vaststellen. De kosten van de in de schuldsaneringsregeling bevolen publicaties kunnen niet uit de boedel worden voldaan en komen dus ten laste van de Staat. Beslissing: De rechtbank: beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling en benoemt in het faillissement van de schuldenaar tot rechter-commissaris mr. M.P.P.M. van Vonderen, en tot curator mr. J. Lensink, wonende/gevestigd te Postbus 1031 1000 BA Amsterdam; stelt het bedrag van het salaris van de bewindvoerder vast op fl 750,00 (exclusief de daarover verschuldigde omzetbelasting); bepaalt dat de kosten van de in de Faillissementswet bevolen publicaties ten laste van de Staat komen. Gewezen door mr. J.C.W. Rang, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting, van 3 november 1999 in tegenwoordigheid van de griffier.