Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF0025

Datum uitspraak2000-07-03
Datum gepubliceerd2006-08-09
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers00.635
Statusgepubliceerd


Indicatie

Minnelijk traject is niet reeds mislukt als schuldeiser weigert rente en kosten stop te zetten; Ten onrechte afgegeven verklaring is géén verklaring


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te Amsterdam, Tweede enkelvoudige kamer X. , wonende te . P., verzoeker, heeft op 25 mei 2000 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoeker is gehoord op de terechtzitting van 3 juli 2000. Uit de stukken en ter zitting is het navolgende gebleken: Verzoeker heeft een schuld van f. 44.111,80 aan de Fortis Bank. Daarnaast heeft verzoeker nog een aantal kleine schulden van in totaal f. 1.879,16. Het inkomen van verzoeker bedraagt f. 2.178,25 netto per maand. Hij heeft een aflossingscapaciteit van f. 645,40 per maand. Verzoeker heeft bij de regeling van zijn schulden de hulp ingeroepen van het Schuldhulp Bureau Amsterdam Zuid Oost (hierna te noemen: het bureau) dat belast is met de uitvoering van het zogenaamde minnelijke traject in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. In de door het bureau opgemaakte verklaring als bedoeld in artikel 285 eerste lid onder c van de Faillissementswet (hierna te noemen: de verklaring) is vermeld dat de minnelijke regeling niet is gelukt omdat de Fortis Bank niet akkoord is gegaan. Op verzoek van de rechtbank heeft de advocaat van de Fortis Bank, mr P. Stibbe, de correspondentie in het minnelijke traject tussen haar en het bureau aan de rechtbank gezonden. Gebleken is dat het bureau op 3 februari 2000 een brief heeft gezonden aan het kantoor van mr Stibbe met het verzoek om een opgave van de vordering te verstrekken, eventuele invorderingsmaatregelen op te schorten en de berekening van rente en andere kosten stop te zetten. Voorts is in die brief vermeld dat medio mei over de stand van zaken contact zal worden opgenomen. Bij brief van 7 februari 2000 heeft mr Stibbe een opgave van de vordering verstrekt en medegedeeld dat in afwachting van een voorstel tot 11 mei eventuele invorderingsmaatregelen worden opgeschort. Voorts heeft mr Stibbe bericht dat haar cliënte niet akkoord gaat met het verzoek om de berekening van de rente en andere kosten stop te zetten. Vervolgens heeft het bureau geen voorstel aan mr Stibbe gedaan noch voorafgaande aan de indiening van het verzoekschrift contact met haar opgenomen. Op grond van het beleid van het bureau om bij weigering van een crediteur om in te gaan op het verzoek de berekening van rente en andere kosten stop te zetten, het minnelijke traject als mislukt te beschouwen, is de verklaring afgegeven en is het onderhavige verzoekschrift ingediend. Mr Stibbe heeft de rechtbank bevestigd dat zij naar aanleiding van de brief van 3 februari 2000 in de veronderstelling verkeerde dat het bureau een regeling zou voorstellen en dat haar cliënte nog steeds bereid is tot het treffen van een regeling. Wat er ook zij van vorenbedoeld beleid van het bureau, nu in het onderhavige geval de Fortis Bank, zoals ook blijkt uit de brief van 7 februari 2000 van mr Stibbe, in afwachting was van een voorstel van de zijde van het bureau en de Fortis Bank bereid is een regeling te treffen, moet worden geconcludeerd dat door het bureau ten onrechte is aangenomen dat de Fortis Bank tot dit laatste niet bereid was. De enkele omstandigheid dat een crediteur weigert de berekening van rente en kosten stop te zetten, mede in aanmerking genomen dat in het onderhavige geval het bureau in voornoemde brief van 3 februari 2000 aankondigt om eerst medio mei contact te zullen opnemen, is daartoe onvoldoende. Vorenstaande betekent dat het minnelijke traject door het bureau niet naar behoren is uitgevoerd, te minder nu verzoeker over aanzienlijke aflossingsmogelijkheden beschikt. De verklaring is dan ook ten onrechte afgegeven. Nu, gelet op het hiervoor overwogene, een verklaring in het onderhavige geval moet worden geacht te ontbreken, voldoet het verzoekschrift niet aan de daaraan in artikel 255 van de Faillissementswet gestelde eisen. Verzoeker zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn verzoek. Beslissing De rechtbank: verklaart verzoeker niet ontvankelijk in zijn verzoek. Gewezen door mr. A. van Dijk, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 juli 2000 in tegenwoordigheid van de griffier.