
Jurisprudentie
AF0027
Datum uitspraak2000-08-16
Datum gepubliceerd2006-08-09
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers00.1416F
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-08-09
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers00.1416F
Statusgepubliceerd
Indicatie
Schuldsaneringsregeling is geen wijziging van omstandigheden die herbeoordeling van alimentatie rechtvaardigt
Uitspraak
Arrondissementsrechtbank te Amsterdam,
zesde enkelvoudige kamer
Beschikking in de zaak van
X.
wonende te P.,
verzoekende partij,
hierna mede te noemen de man,
procureur mr. L.A. Vrij,
tegen
Y.,
wonende te Q.,
verwerende partij,
hierna mede te noemen de vrouw,
procureur mr. G.B.J.M. Spoormans.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
het op 15 maart 2000 ter griffie ingediende verzoekschrift;
het daartegen ingediende verweerschrift;
een fax met bijlagen van mr. Vrij d.d. 17 juli 2000.
De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 19 juli 2000.
Gehoord zijn: beide partijen en hun raadslieden. Beide procureurs van partijen hebben daarbij pleitaantekeningen overgelegd.
De rechtbank overweegt als volgt:
1. De man heeft verzocht de beschikking van het Gerechtshof te Amsterdam van 29 oktober 1998, bij welke beschikking de man werd veroordeeld om met ingang van 7 augustus 1996 een bijdrage tot haar levensonderhoud te betalen van f 2300, = per maand aan de vrouw, te wijzigen in dier voege dat deze bijdrage met ingang van 24 januari 2000 op nihil zal worden gesteld, althans dat de bijdrage zal worden verlaagd tot een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als de rechtbank in goede justitie zal menen te behoren en met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw verzoekt de man niet ontvankelijk te verklaren, dan wel het verzoek af te wijzen met veroordeling van de man in de kosten van de procedure.
2. De man heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd dat zijn financiële omstandigheden na 29 oktober 1998 zodanig zijn gewijzigd dat de beschikking van het Hof niet langer geacht kan worden aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
De wijziging is, aldus de man, met name hierin gelegen dat deze rechtbank op 24 januari 2000 ten aanzien van de man de definitieve toepassing van de schuldsanering ex artikel 284 e.v. Faillissementswet heeft uitgesproken. Daarnaast zijn de ziektekosten en de woonlasten van de man gewijzigd.
3. De vrouw betwist dat zich na 28 oktober 1998 wijzigingen van omstandigheden hebben voorgedaan die een wijziging van 's-Hofs beschikking van die datum rechtvaardigen.
4. Op grond van hetgeen tussen partijen over en weer is gesteld en niet of onvoldoende is weersproken alsmede op grond van de overgelegde bewijsstukken staat in deze procedure vast dat:
het Gerechtshof in haar beschikking van 28 oktober 1998 op in die beschikking weergegeven gronden geen rekening heeft willen houden met de door de man nog te betalen achterstallige inkomstenbelasting, welke achterstand op 22 september 1995 f 159.912, - bedroeg;
de man op grond van een op 22 september 1995 met de fiscus getroffen regeling op die schuld f 5000, - per maand diende af te lossen;
deze met de fiscus getroffen regeling was gebaseerd op de toenmalige inkomensstroom van de man en zijn partner;
deze rechtbank op 24 januari 2000 ten aanzien van de man de definitieve toepassing van de schuldsanering ex artikel 284 e.v. Faillissementswet heeft uitgesproken;
als schuldets daarbij door de man zijn aangegeven:
een vordering ad f 218.079, - als achterstallige aan de vrouw verschuldigde alimentatie na verificatie vastgesteld op fl 160.000, - ;
een schuld aan de belastingdienst ad. f 51.147, - exclusief verschuldigde invorderingsrente (totaal ca f 60.031,-) voor teruggaaf over 1991. Na verificatie op een definitieve lijst geplaatst voor een bedrag van f 19.147,-;
een schuld aan de sociale dient te Gorinchem ad f 18.676, - zijnde een verhaalsvorde-ring terzake aan de vrouw verleende bijstand. Na verificatie voor wat betreft de concurrente schuldeisers op een definitieve lijst geplaatst voor een bedrag van f 9.434,34;
een vordering terzake een rekening courant schuld van de man aan. Y. BV, een onderneming waarvan de man directeur en enig aandeelhouder is, van f 216.634,-
5. Door de vrouw is gesteld en door de man niet of onvoldoende weersproken dat de hiervoor onder 4. sub e. bedoelde schulden uitsluitend betrekking hebben op ten tijde van de beschikking van het hof bekende feiten en omstandigheden, met name:
dat de man maandelijks een bedrag ad f 5000, - aan de fiscus verschuldigd was (hiervoor onder 4. sub b.) ter voldoening van de hiervoor onder 4. sub a. bedoelde schuld.
dat de man met ingang van de beschikking een bedrag van f 2300, - per maand aan de vrouw verschuldigd was als bijdrage in haar levensonderhoud.
6. De man heeft er om hem moverende reden voor gekozen niet of nagenoeg niet aan zijn alimentatieverplichtingen jegens de vrouw te voldoen. De daardoor aan de vrouw en de sociale dienst te Gorinchem ontstane schulden zijn enkel en uitsluitend aan dit niet of onvoldoende gemotiveerde nalatig gedrag van de man te wijten. De man heeft er voorts voor gekozen de bedragen ter zake de hiervoor bedoelde belastingschulden te voldoen via een rekening courant lening bij zijn BV. Aldus is de rekening courant schuld aan zijn BV ad f 216.634,-, in de plaats getreden van zijn hiervoor onder 4. sub a. bedoelde belastingschuld. Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat er tot zover feitelijk geen sprake is van gewijzigde omstandigheden die tot toewijzing van het verzoek van de man aanleiding geven. Hetzelfde geldt voor de door de man gestelde (relatief geringe) wijziging in zijn ziektekosters. Terzake de door de man gestelde gewijzigde woonlasten is door de vrouw onweersproken opgemerkt dat deze wijziging vóór 28 oktober 1998 heeft plaatsgevonden. Niet gesteld of gebleken dat er tot zover sprake is of is geweest van enige wijziging in de hiervoor onder 4. sub d. bedoelde inkomstenstroom van de man en zijn partner.
Voor zover de man van oordeel is dat de enkele omstandigheid dat de rechtbank met ingang van 24 januari jl. de definitieve toepassing van de schuldsanering ex, artikel 284 e.v. Faillissementswet heeft uitgesproken op zichzelf als een gewijzigde omstandigheid moet worden aangemerkt, als gevolg waarvan de beschikking van het gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 28 oktober 1998 ophoudt aars de wettelijke maatstaven te voldoen, kan de rechtbank de titan in dat oordeel niet volgen. De man heeft naar het oordeel van de rechtbank geheel op eigen initiatief en zonder noodzaak om de uitgesproken schuldsaneringsmaatregel verzocht. Daarbij merkt de rechtbank met name op dat de belangrijkste schuldeiser in de schuldsaneringsprocedure de BV van de man zelf is en dat hij als directeur en enig aandeelhouder zelf de aflossingsverplichting aan zijn BV kan bepalen. Daarbij moet worden opgemerkt dat aan de rechtbank niet of onvoldoende van enig acute aflossingsverplichting van de man jegens zijn BV. is gebleken. De omstandigheid dat de BV om haar moverende reden belang bij aflossing zou kunnen hebben maakt dat niet anders.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de man, waar hij in hoofdzaak op basis van een vordering van de BV op hemzelf heeft bevorderd dat een schuldsaneringsmaatregel jegens hem werd uitgesproken, eveneens in staat moet worden geacht door de BV deze lening te doen achterstellen of door maatregelen anderszins de uitgesproken maatregel te doen beëindigen. Immers wanneer zijn aflossingsverplichting (voorzover bestaand) aan de BV al dan niet tijdelijk komt te vervallen zal de man, gelet op de hiervoor onder 4. sub c. bedoelde inkomensstromen in staat moeten worden geacht zijn (overige) betalingen te hervatten.
Een wijziging van omstandigheden welke de man zozeer in eigen hand heeft dat zij intreedt nu naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als een wijziging zoals bedoeld in art. 401 van boek 1 van het burgerlijk wetboek.
Beslissing:
De rechtbank:
wijst het verzoek af;
bepaalt dat elk der partijen de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.J. Nanne, lid van voornoemde kamer, en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 16 augustus 2000, in tegenwoordigheid van de griffier.