Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF0047

Datum uitspraak1999-07-27
Datum gepubliceerd2006-08-09
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers32759/FT-RK 99-299
Statusgepubliceerd


Indicatie

Schadevergoedingsvordering wegens mishandeling, terreur en verkrachting jegens (destijds) echtgenote vormt afwijzingsgrond.


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te Almelo enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken; X. geboren op ... wonende te P. verzoeker, heeft een verzoekschrift ingediend dat strekt tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Het verzoek is behandeld op de terechtzitting van 21 juli 1999, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. de beoordeling: Verzoeker heeft toepassing verzocht van de wettelijke schuldsaneringsregeling, Daartoe heeft hij een verklaring als bedoeld in artikel 285 Fw overgelegd waaruit blijkt dat hij schulden heeft voor een bedrag van totaal f 367.758,90. Tot deze schuldenlast behoort een vordering uit onrechtmatige daad op hem van zijn ex-echtgenote, mevrouw X, ten bedrage van f 243.429,13. Verzoeker is op 21 juli 1999 op het verzoek door de rechtbank gehoord. Uit de toen afgelegde verklaring van verzoeker is gebleken dat de vordering van mevrouw X is gegrond op een veroordeling wegens onrechtmatige daad. Voor een deel van de feiten (de mishandeling) die aan de civiele vordering ten grondslag liggen is verzoeker ook strafrechtelijk veroordeeld. Verzoeker heeft in het kader van het onderhavige verzoek onder andere verklaard dat hij geweld jegens mevrouw X. heeft gepleegd, doch hij betwist de overige onrechtmatige gedragingen die aan de vordering ten grondslag liggen (verkrachting en terreur). Met toestemming van verzoeker heeft de rechtbank ter beoordeling van het onderhavige verzoek kennisgenomen van haar dossiers met betrekking tot de civiele vordering van mevrouw X. De rechtbank is van oordeel dat het onderhavige verzoek behoort te worden afgewezen omdat verzoeker bij het ontstaan van deze substantiƫle vordering niet te goede trouw is geweest. Daartoe overweegt de rechtbank het navolgende: Verzoeker is in 1993 gescheiden van mevrouw X Op 11 maart 1996 heeft zij aangifte gedaan van onder andere mishandeling en verkrachting door verzoeker, In de daarop volgende strafzaak is verzoeker door het Gerechtshof te Arnhem veroordeeld - kort samengevat wegens mishandeling van mevrouw X in de periode 8 maart 1990 - 31 oktober 1992. Van de verkrachting is verzoeker vrijgesproken waarbij het Gerechtshof heeft overwogen dat niet buiten enige twijfel is vast te stellen dat hetgeen verdachte is telastegelegd na 1 december 1991 heeft plaatsgevonden". Voor 1 december 1991 was verkrachting binnen liet huwelijk niet strafbaar. In 1998 heeft mevrouw X. in kort-geding een voorschot ad f 50.000,-- gevorderd op de door haar geleden schade als gevolg van de onrechtmatige, gedragingen van verzoeker. In 1999 is de bodemprocedure gestart. In die procedure heeft mevrouw X vergoeding gevorderd van haar schade ad f 217.888,98 (te vermeerderen met rente en kosten) wegens onrechtmatige daad van verzoeker. Zij stelde daartoe -kort samengevat- dat zij door verzoeker is mishandeld, verkracht en geterroriseerd. In die procedure heeft zij ten aanzien van de mogelijke verjaring van haar vordering aangevoerd -kort samengevat- dat zij zich als slachtoffer eerst na maart 1997 bewust werd van het causale verband tussen de onrechtmatige gedragingen van verzoeker en haar schade. Toen heeft zij strafrechtelijke aangifte gedaan en is de verjaringstermijn gaan lopen. De procureur van verzoeker heeft zich in die bodemprocedure niet in staat verklaard. De arrondissementsrechtbank te Almelo heeft verzoeker vervolgens bij vonnis van 9 juni 1999 veroordeeld -uitvoerbaar bij voorraad- tot betaling van het gevorderde bedrag. De rechtbank is van oordeel dat bij de beoordeling van het onderhavige verzoek de onrechtmatige gedragingen op grond waarvan verzoeker tot de betaling van schadevergoeding is veroordeeld, als vaststaand dienen te gelden. Een eventuele betwisting van die feiten had in de gerechtelijke procedure die aan de veroordeling is voorafgegaan plaats kunnen vinden. Verzoeker heeft dat om hem moverende redenen nagelaten doch daarvoor is in de onderhavige procedure desondanks geen ruimte. Gelet op de bijzondere aard, de ernst en de omvang van die onrechtmatige gedragingen staat het tijdsverloop tussen die gedragingen en het onderhavige verzoek aan een afwijzing niet in de weg. de beslissing: Wijst het verzoek af. Gewezen door mr. van der Winkel, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 juli 1999 in tegenwoordigheid van de griffier.