Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF0106

Datum uitspraak2000-11-28
Datum gepubliceerd2006-08-09
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers2000-120
Statusgepubliceerd


Indicatie

De bevoegdheid tot executie van een ontruimingsvonnis gedurende de periode waarin de afkoelingsperiode van kracht is kan worden opgeschort; Niet is gebleken dat de afkoelingsperiode is verlengd, desondanks geen executie gelet op de omstandigheden van het geval.


Uitspraak

Het gerechtshof te 's-Gravenhage, tweede civiele kamer, heeft het navolgende arrest gewezen in de zaak van: 1. X. wonende te P., 2. dr. Izaak Philip van Rossen, in zijn hoedanigheid van bewindvoerder, wonende te Rotterdam, appellanten, procureur mr. A.H. Vermeulen, tegen de rechtspersoonlijkheid bezittende stichting DE Nieuwe Unie, rechtsopvolgster van de stichting volkswoningen, gevestigd te Rotterdam geïntimeerde, niet verschenen. Het geding Bij exploot van 19 januari 2000 zijn appellanten, verder ook te noemen X. respectievelijk de bewindvoerder, in hoger beroep gekomen van het vonnis door de President van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam op 6 januari 2000 tussen partijen, appellanten als eisers en geïntimeerden, verder te noemen de stichting, als gedaagde, gewezen. Bij memorie van eis hebben appellanten verwezen naar de in het exploot omschreven grief tegen het vonnis en deze verzocht als herhaald en ingelast te beschouwen. Vervolgens zijn de stukken gefourneerd en is arrest gevraagd. Beoordeling van het hoger beroep 1. Het hof gaat bij de beoordeling van de zaak van de navolgende tussen partijen vaststaande feiten uit: · X. is sedert september 1994 huurder van een aan de stichting in eigendom toebehorende woning te Rotterdam ; · de huurovereenkomst tussen partijen is bij vonnis van de kantonrechter te Rotterdam d.d. 19 mei 1998 ontbonden; X. is veroordeel het gehuurde te ontruimen en de huurachterstand tot en met maart 1998 te betalen alsmede maandelijks vanaf 1 april 1998 een bedrag van f 290,58 te betalen tot en met de maand van ontruiming; de stichting werd hierbij gemachtigd om het gehuurde te doen ontruimen met behulp van de sterke arm, doch heeft de ontruiming niet geëffectueerd; · bij vonnis van 8 december 1999 is op verzoek van X. door de arrondissementsrechtbank te Rotterdam de wettelijke schuldsanering op hem van toepassing verklaard en op 9 december 1999 is een zogenaamde moratoriumbeschikking op grond van artikel 309 van de Faillissementswet gegeven door de duur van één maand, waarbij het derden niet is toegestaan verhaal te nemen op tot de boedel behorende goederen of die goederen op te eisen, zonder machtiging van de rechter-commissaris; · vanaf april 1998 tot en met september 1999 heeft X. de verschuldigde maandelijkse termijnen betaald, in oktober en november 1999 niet en in december 1999 weer wel; · de stichting heeft de ontruiming aangezegd per 13 december 1999; · de bewindvoerder en X. vorderen opschorting van de ontruiming gedurende de periode van de wettelijke schuldsanering. 2. Bij het bestreden vonnis heeft de President het gevorderde verbod tot ontruiming toegewezen, mits geen verdere huurachterstanden ontstaan en X. veroordeeld om in de proceskosten van de stichting bij te dragen met f 100,- en voorts de overige proceskosten gecompenseerd. 3. X. en de bewindvoerder voelen zich gegriefd door de overwegingen die aan dei beslissing ten grondslag liggen, met name de overwegingen dat de ontruiming in beginsel toelaatbaar is aangezien X. andermaal in gebreke is gebleven de huur correct te betalen en dat het moratorium op zichzelf niet afdoet aan de bevoegdheid van de stichting als verhuurder om op grond van het vonnis van 19 mei 1998 tot ontruiming over te gaan. 4. X. en de bewindvoerder hebben die overweging aangevochten met de stelling dat de afkoelingsperiode zoals bepaald in artikel 309 Faillissementswet als zodanig wel in de weg staat aan de executie van het ontruimingsvonnis en dat in de gegeven omstandigheden voortzetting van de executie misbruik van executierecht oplevert. Op grond daarvan is ook de kosten veroordeling van f 100,- onterecht 5. Hierover oordeelt het hof als volgt. Het hof gaat er hierbij vanuit, dat in dit geval door de rechter-commissaris geen machtiging is verstrekt aan de stichting (als derden) zoals in het eerste lid van artikel 309 Faillissementswet is bepaald, nu immers de rechter-commissaris blijkens de stukken toestemming aan de bewindvoerder heeft gegeven om in deze zaak te procederen. Gezien de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet schuldsanering natuurlijke personen, is het niet de bedoeling geweest dat de wettelijke schuldsanering op zichzelf aan de executie van een ontruimingsvonnis in de weg zou staan. Gelet op de strekking van artikel 309 eerste lid van de Faillissementswet, waarin de afkoelingsperiode is geregeld, dient evenwel, naar het oordeel van het hof, onder de daarin voorkomende bewoording: 'opeising van goederen die zich in de macht van de schuldenaar bevinden', mede begrepen te worden: de vordering tot ontruiming door de eigenaar-verhuurder van een woning die door de saniet wordt gehuurd of bij deze in gebruik is. Hoewel het ontruimingsvonnis van 19 mei 1998 op zichzelf dus kracht van gewijsde behoudt gedurende de periode van de schuldsanering, heeft een met de bedoeling van de wet strokende uitleg van genoemde wettelijke bepaling tot gevolg, dat de bevoegdheid van de stichting tot executie van het ontruimingsvonnis gedurende de periode waarin de afkoelingsperiode van kracht is wordt opgeschort. 6. Nu in hoger beroep niet gesteld of gebleken is, dat de gelaste afkoelingsperiode na afloop van een maand door de rechter-commissaris is verlengd, overweegt het hof voorts, dat afgezien van het voorgaande dient te worden geoordeeld dat, in aanmerking genomen het feit dat het ontruimingsvonnis dateert van anderhalf jaar vóór de uitgesproken schuldsanering, dat X. in die gehele periode zijn verplichtingen tot betaling van de maandelijkse termijnen naar behoren is nagekomen met uitzondering van twee maanden, oktober en november 1999, waartegenover de stichting heeft gedoogd dat X. het gebruik van de woning continueerde, alsmede dat de niet betaling van die twee termijnen is veroorzaakt door niet geheel aan X. verwijtbare financiële problemen en omstandigheden, terwijl voorts de betaling in december 1999 is hervat en reguliere betaling van de nadien vervallen termijnen gedurende de afkoelingsperiode (en de lopende schuldsanering) door de bewindvoerder is verzekerd, de President, de wederzijdse belangen van partijen in het kader van dit kort geding afwegend, terecht de vordering van X. en de bewindvoerder heeft toegewezen door de stichting in dit stadium en zolang geen verdere huurachterstanden ontstaan, te verbieden het vonnis te executeren. Mede gezien de geringe hoogte van het te vorderen bedrag (de twee termijnen) die aanleiding voor de stichting vormt om thans tot executie over te gaan, is het onder de gegeven omstandigheden naar het oordeel van het hof naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid jegens X. en/of de andere schuldeisers onaanvaardbaar indien de stichting de ontruiming van de woning zou bewerkstelligen. 7. Het voorgaande brengt mee, dat het vonnis van de President dient te worden bekrachtigd, zij het met verbetering van gronden.. De President heeft eveneens terecht het meer of anders gevorderde afgewezen, zodat het hof ook deze beslissing zal bekrachtigen. Nu kennelijk de kostenveroordeling van X. tot betaling van een bedrag van f 100,- is ingegeven door de thans in hoger beroep niet overgenomen overweging dat executie ondanks de gelaste afkoelingsperiode in deze wettelijke schuldsanering toelaatbaar is, dient het vonnis uitsluitend op dat punt vernietigd te worden. Beslissing Het Hof: bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, met uitzondering van de veroordeling van X. tot betaling van f 100,- proceskosten aan de stichting en in zoverre opnieuw rechtdoende: compenseert alle proceskosten van de eerste aanleg, des dat iedere partij de eigen kosten draagt; compenseert de proceskosten van het hoger beroep, des dat ieder partij de eigen kosten draagt. Dit arrest is gewezen door mrs. de Boer, Aukes-De Vries en Simonis en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 november 2000, in tegenwoordigheid van de griffier.