Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF0150

Datum uitspraak2002-10-14
Datum gepubliceerd2002-11-13
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers00/00320
Statusgepubliceerd


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem derde meervoudige belastingkamer nummer 00/00320 Uitspraak op het beroep van [X] te [Z], (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Hoofd van de sector middelen van de gemeente Didam (hierna: de Ambtenaar) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende de na te noemen aan haar opgelegde aanslag baatbelasting riolering 1998. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof 1.1. De aanslag is gedagtekend 30 oktober 1998 en bedraagt ƒ 5.000. 1.2. Belanghebbende heeft op 10 december 1998 een bezwaarschrift ingediend tegen de opgelegde aanslag. Het bezwaarschrift is bij brief van 16 april 1999 nader gemotiveerd. De Ambtenaar heeft bij uitspraak van 14 januari 2000 de aanslag gehandhaafd. 1.3. Belanghebbende is van deze uitspraak op 23 februari 2000 in beroep gekomen bij het Hof. Belanghebbende heeft het beroepschrift op 21 april 2000 aangevuld. De Ambtenaar heeft een verweerschrift ingediend. 1.4. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van de achtste enkelvoudige belastingkamer van het Hof van 18 juni 2002 te Arnhem. Daar zijn toen verschenen en gehoord [belanghebbendes gemachtigde, alsmede de Ambtenaar]. 1.5. De achtste enkelvoudige belastingkamer heeft de zaak ter verdere behandeling verwezen naar de meervoudige belastingkamer van het Hof. Beide partijen hebben aan het slot van de in 1.4. bedoelde zitting uitdrukkelijk verklaard voor dat geval er in toe te stemmen dat het Hof uitspraak doet zonder nadere mondelinge behandeling. 2. Feiten 2.1. Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast. 2.2. Belanghebbende is eigenaresse van de onroerende zaak, plaatselijk bekend [a-weg 1 te Z] (hierna: de woning). De woning is gelegen in het buitengebied van de gemeente Didam. 2.3. Op 29 juni 1995 heeft de raad van de gemeente Didam op voorstel van burgemeester en wethouders het volgende "bekostigingsbesluit aanleg riolering buitengebied 1995 [01]" (hierna: het Bekostigingsbesluit) genomen: "Via de heffing van een baatbelasting zullen de voor rekening van de gemeente blijvende lasten van de door of met medewerking van het gemeentebestuur tot stand te brengen voorzieningen in het gebied gelegen buiten de bebouwde kommen van de gemeente voor 85%, tot een maximum f. 5.000,-- per door deze voorziening gebate onroerende zaak, worden omgeslagen over de genothebbenden krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de door deze voorzieningen gebate onroerende zaken. Het gebied waarbinnen de onroerende zaken zijn gebaat, is aangegeven op de bij dit bekostigingsbesluit behorende kaart, in het gearceerde gedeelte [01]. De voorzieningen omvatten in ieder geval de aanleg van riolering met bijbehorende technische werken. Dit besluit, aan te halen als "bekostigingsbesluit aanleg riolering buitengebied 1995 [01]" zal worden bekendgemaakt." Een kopie van het Bekostigingsbesluit alsmede van de daarin genoemde kaart behoren tot de stukken van het geding. 2.4. Het Bekostigingsbesluit is op 11 juli 1995 in het [streek blad] gepubliceerd. 2.5. Gelijktijdig met het Bekostigingsbesluit zijn bekostigingsbesluiten genomen met betrekking tot de aanleg van riolering in andere buiten de bebouwde kommen gelegen gedeelten van de gemeente Didam. Alle bekostigingsbesluiten zijn door burgemeester en wethouders tezamen toegelicht in een tot de stukken behorende nota, nummer D 2, behorende bij het desbetreffende raadsvoorstel van 29 juni 1995 (hierna: de Nota). In de Nota wordt - onder meer - gekozen voor een uniforme bijdrage van ƒ 5.000 voor alle aansluitbare percelen in het buitengebied, een gefaseerde uitvoering in de jaren 1995, 1996 en 1997, en een aansluitplicht voor 352 panden. De totale investeringen voor de geplande voorzieningen, inclusief de technische werken, zijn in de Nota berekend op ƒ 6.174.000. In de Nota zijn de voorzieningen per deelgebied noch de kosten per deelgebied opgenomen. Op de in 2.3. bedoelde kaart zijn alle deelgebieden vermeld. Blijkens die kaart is [belanghebbendes woonwijk] gelegen in het gearceerde gebied [01]. 2.6. Door of vanwege de gemeente Didam is in het gebied [01] in de loop van 1997 riolering aangelegd. De woning van belanghebbende is bij gelegenheid daarvan op de riolering aangesloten. De werkzaamheden zijn beëindigd op 21 oktober 1997. In totaal zijn in dit gebied 14 percelen aangesloten (of aansluitbaar) op de riolering. De werkelijke kosten van uitvoering van de voorzieningen in het onderhavige gebied beliepen ƒ 218.478,75. 2.7. De raad van de gemeente Didam heeft op 10 september 1998, "gelet op artikel 222 van de Gemeentewet en het "bekostigingsbesluit baatbelasting riolering buitengebied [01]", vastgesteld bij raadsbesluit van 29 juni 1995;", vastgesteld de Verordening baatbelasting riolering buitengebied 1998-IX (hierna: de Verordening). De Verordening is gepubliceerd in [streek blad] van 22 september 1998. 2.8. De Verordening luidt, voor zover hier van belang: "Artikel 2 Belastbaar feit 1. Onder de naam "Baatbelasting riolering buitengebied 1998-IX" wordt in de vorm van een heffing ineens een belasting geheven ter zake van de onroerende zaken gelegen in de gemeente binnen de rode omlijning op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart, die op 1 januari 1998 zijn gebaat door de in het tweede lid genoemde voorzieningen die tot stand zijn of worden gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur. 2. De in het eerste lid bedoelde voorzieningen omvatten: de aanleg van riolering met de bij de aanleg behorende technische werken. (…) Artikel 4 Maatstaf van heffing De maatstaf van heffing voor de belasting is een bedrag per onroerende zaak als bedoeld in artikel 1 van deze verordening. Artikel 5 Belastingtarief De belasting bedraagt per onroerende zaak f. 5.000,--. (…)" De geraamde opbrengst van de onderhavige baatbelasting bedroeg ƒ 70.000. 3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen 3.1. Tussen partijen is in geschil of de onderhavige aanslag terecht is opgelegd. 3.2. Belanghebbende is op grond van 15 in haar beroepschrift omschreven bezwaren van mening, kort gezegd, dat de gemeente niet tot invoering van deze baatbelasting had kunnen komen en dat de aan haar toebehorende onroerende zaak niet is gebaat bij de voorzieningen. De Ambtenaar is van mening dat de Verordening op de juiste wijze tot stand is gekomen, dat de onroerende zaak wel is gebaat bij de getroffen voorzieningen en dat de aanslag terecht is opgelegd. 3.3. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Daaraan is ter zitting nog het volgende toegevoegd. namens belanghebbende - In het verweerschrift is opgemerkt dat de aanleg van riolering in het buitengebied heeft plaatsgevonden om te kunnen voldoen aan één van de zorgplichten die voor de gemeente voortvloeien uit de Wet Milieubeheer. Die wet dient het algemeen belang, niet het specifieke belang van belanghebbende. De Wet milieubeheer kent een geheel ander financieringsstelsel. Daarop stuit af het opleggen van een baatbelasting, gebaseerd op artikel 222 van de Gemeentewet. - De onroerende zaak van belanghebbende is daadwerkelijk aangesloten. - De pagina's uit de parlementaire geschiedenis, gevoegd bij de aanvulling van het beroepschrift, betreffen inderdaad de pagina's 8, 9 en 18 tot en met 26 en niet, zoals vermeld, 8 tot en met 26. en door de Ambtenaar - Met betrekking tot de voorzieningen en de geraamde lasten is het buitengebied als één geheel bekeken. - Het overzicht van één pagina met het opschrift "Baatbelasting riolering buitengebied" behoort bij de onderhavige verordening en betreft de werkelijke uitgaven en de geraamde inkomsten van het onderhavige deelgebied. - Het is mogelijk dat er in totaal 17 deelgebieden zijn onderscheiden. Per deelgebied is er een bekostigingsbesluit en een aparte verordening voor de heffing van een baatbelasting. 3.4. Belanghebbende concludeert, naar het Hof verstaat, tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vernietiging van de aanslag. De Ambtenaar concludeert, naar het Hof verstaat, tot bevestiging van de uitspraak op het bezwaarschrift. 4. Beoordeling van het geschil 4.1. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 25 oktober 2000 nr. 34.290, BNB 2001/17c*, als volgt overwogen: "-3.3. Volgens lid 1 van artikel 222 van de Gemeentewet (tekst vanaf 1 januari 1995) kan, voor zover hier van belang, ter zake van de in een bepaald gedeelte van de gemeente gelegen onroerende zaak die gebaat is door voorzieningen die tot stand worden of zijn gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur, van degenen die van die onroerende zaak het genot hebben krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, een baatbelasting worden geheven, waarbij de aan de voorzieningen verbonden lasten geheel of gedeeltelijk worden omgeslagen. Indien tot invoering van een baatbelasting als hier bedoeld wordt overgegaan, dient ingevolge artikel 216 van de wet de gemeenteraad te dier zake een belastingverordening vast te stellen. -3.4. In lid 2 van artikel 222 is vervolgens bepaald, voor zover thans van belang, dat voordat met het treffen van voorzieningen wordt aangevangen, door de raad wordt besloten in welke mate de aan die voorzieningen verbonden lasten door middel van een baatbelasting zullen worden verhaald, en dat een besluit als bedoeld in de eerste volzin een aanduiding bevat van het gebied waarbinnen de gebate onroerende zaak is gelegen. Vóór 1 januari 1995 gold de nagenoeg gelijkluidende bepaling van artikel 221 van de Gemeentewet (tekst 1994), vóór 1 januari 1994 gold sedert 26 juli 1991 de nagenoeg gelijkluidende bepaling van artikel 273a, vierde lid, van de tot 1 januari 1994 gegolden hebbende gemeentewet. -3.5. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 222, lid 2, en de evenvermelde voordien geldende artikelen heeft de wetgever met de invoering van die bepaling bedoeld de rechtszekerheid ten behoeve van de belastingplichtigen te waarborgen. In het licht van die bedoeling en de hiervoor geschetste samenhang van de leden 1 en 2 dient deze bepaling aldus te worden uitgelegd dat voor elke in te voeren baatbelasting, tevoren bij een bekostigingsbesluit moet zijn vastgesteld in welke mate de lasten, verbonden aan de voorzieningen waarop die baatbelasting betrekking heeft - dat wil zeggen de voorzieningen waarbij de in een bepaald gedeelte van de gemeente gelegen onroerende zaken zijn gebaat - zullen worden verhaald. Weliswaar is niet uitgesloten dat een bekostigingsbesluit meer dan één nog in te voeren baatbelasting betreft, maar ook dan dient het besluit ten minste in te houden op welk(e) gedeelte(en) van de gemeente en op welke voorzieningen waarbij de in dat/die gedeelte(n) gelegen onroerende zaken zijn gebaat, de onderscheiden baatbelastingen betrekking hebben. Indien aan dit vereiste niet is voldaan, mag te dier zake geen baatbelasting worden geheven en is een desalniettemin vastgestelde verordening baatbelasting onverbindend." 4.3. Belanghebbende heeft in de aanvulling op haar bezwaarschrift aangevoerd (in de bestreden uitspraak genoemd Bezwaar 13) dat in het Bekostigingsbesluit naar haar mening ten onrechte geen kostenbegroting is opgenomen. In de uitspraak heeft de Ambtenaar daaromtrent vermeld: " Dat er geen kostenbegroting is opgenomen in de bekostigingsbesluiten doet niets af aan de redelijkheid van de opgelegde baatbelasting en staat dus buiten de discussie over mogelijke willekeur. In een bekostigingsbesluit hoeft geen kostenbegroting te worden opgenomen, welke overigens wel in het reeds aangehaalde raadsvoorstel is vermeld." In beroep heeft belanghebbende haar bezwaar herhaald en daaraan toegevoegd dat een kostenbegroting te meer noodzakelijk is nu de kosten uiteindelijk hoger zijn uitgevallen dan begroot. De Ambtenaar heeft in het verweerschrift daaromtrent vermeld: "Zoals ook reeds aangegeven in de uitspraak op het bezwaarschrift hoeft er in het bekostigingsbesluit geen kostenbegroting te worden opgenomen. Appellant noemt het onzorgvuldig een dergelijke begroting niet op te nemen in het bekostigingsbesluit zelf. Het niet opnemen van een kostenbegroting in het bekostigingsbesluit doet echter niets af aan de opgelegde aanslag baatbelasting. Bovendien is er wel zorgvuldig gehandeld omdat het uiteindelijk te betalen bedrag aan baatbelasting al wel in het bekostigingsbesluit is opgenomen. Overigens is in het raadsvoorstel van 29 juni 1995, waarin het voorstel tot vaststelling van het bekostigingsbesluit stond vermeld, ook een kostenbegroting opgenomen." 4.4. De Verordening is ingevoerd om een gedeelte van de lasten met betrekking tot de aanleg van riolering in het gebied [01] om te slaan over de onroerende zaken die daarbij zijn gebaat. Zoals uit het vorenoverwogene volgt, diende vóórdat met het treffen van de betrokken voorzieningen werd aangevangen, bij raadsbesluit te zijn vastgesteld in welke mate de lasten, verbonden aan de voorzieningen waarbij de in dat gebied gelegen onroerende zaken zouden worden gebaat, door middel van een baatbelasting zouden worden verhaald. Het Bekostigingsbesluit kan niet als een zodanig besluit gelden. Weliswaar blijkt daaruit dat wordt uitgegaan van een verhaal van de voor rekening van de gemeente blijvende lasten van maximaal 85%, met een maximum van ƒ 5.000 per gebate onroerende zaak, maar daaruit blijkt op geen enkele wijze welke lasten worden geraamd voor de voorzieningen waarvoor bij de Verordening een belastingplicht in het leven is geroepen, dat wil zeggen de voorzieningen met betrekking tot de aanleg van riolering waarbij de in het gebied [01] gelegen onroerende zaken zouden zijn gebaat. 4.5. De Ambtenaar heeft ter zitting verklaard dat met betrekking tot de aanleg van de riolering het buitengebied als één geheel is bezien. Hieruit, en uit het gestelde in de bestreden uitspraak en het verweerschrift leidt het Hof af dat een afzonderlijke kostenbegroting per deelgebied niet is gemaakt, en derhalve ook niet aan de belanghebbenden bekend is gemaakt. Dat de totale begrote kosten van de aanleg van de riolering in de Nota zijn vermeld en dat in het Bekostigingsbesluit is vermeld dat de kosten voor 85%, met een maximum van ƒ 5.000, zullen worden verhaald acht het Hof onvoldoende voor de conclusie dat het Bekostigingsbesluit voldoet aan de eisen die de Hoge Raad daaraan blijkens het hiervoor geciteerde arrest stelt. 5. Slotsom Uit het vorenstaande volgt dat de Verordening onverbindend is en dat ter zake van de kosten van riolering in het gebied [01] geen baatbelasting mag worden geheven. Het beroep van belanghebbende is gegrond. De onderhavige aanslag is ten onrechte aan haar opgelegd. De overige door belanghebbende aangevoerde grieven kunnen buiten behandeling blijven. 6. Proceskosten Het Hof stelt de proceskosten van belanghebbende, in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuurlijke procedures, vast op (2 x € 322 x 1,5 ofwel) € 966. 7. Beslissing Het Gerechtshof - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de uitspraak op het bezwaarschrift; - vernietigt de aanslag; - gelast dat de Ambtenaar aan belanghebbende vergoedt het door haar betaalde griffierecht van € 27,23 (ƒ 60); - veroordeelt de Ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 966, te vergoeden door de gemeente Didam. Aldus gedaan te Arnhem op 14 oktober 2002 door mr. J.B.H. Röben, voorzitter, mw. mr. M.C.M. de Kroon en mr. J.P.M. Kooijmans, raadsheren, in tegenwoordigheid van mw. mr. A.W.M. van der Waerden als griffier. (A.W.M. van der Waerden) (J.B.H. Röben) De beslissing is in het openbaar uitgesproken en afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 14 oktober 2002 Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief). 2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd. 3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. Indien u na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.