Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF0177

Datum uitspraak1999-06-08
Datum gepubliceerd2006-08-09
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers99/107
Statusgepubliceerd


Indicatie

'Firma list en bedrog'


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank 's-Gravenhage Sector Civiel Recht - Meervoudige Kamer B X enY. verzoekers, beiden wonende P. procureur mr C.M. van der Burg. 1. Verloop van de procedure Bij vonnis van deze rechtbank van 24 juni 1993 is X.- hierna te noemen "X" - in staat van faillissement verklaard niet benoeming van (laatstelijk) mr H.W. Unger tot rechter-commissaris en mr J.C. Rosenberg Polak tot curator. Bij verzoekschrift d.d. 22 december 1998, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 28 december 1998, hebben X. en zijn echtgenote Y. de rechtbank verzocht het faillissement van X. op te heffen en in plaats daarvan van toepassing te verklaren de schuldsaneringsregeling voor natuurlijke personen. Bij brieven van 2 maart 1999 en van 3 mei 1999 heeft de raadsman van verzoekers aanvullende stukken overgelegd, laatstelijk de verklaring als bedoeld in artikel 285, eerste lid onder e, van de Faillissementswet (Fw). De enkelvoudige kamer van deze rechtbank heeft ter zitting van 12 me] 1999 het verzoek ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar de meervoudige kamer. Ter zitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 18 mei 1999 zijn in raadkamer gehoord X., zijn raadsman mr Van der Burg en de curator in het faillissement van X., mr Rosenberg Polak. Op verzoek van de rechtbank heeft de rechter-commissaris in het faillissement van X. op 18 mei 1999 een schriftelijk advies aan de rechtbank uitgebrachtadvies strekt tot afwijzing van het verzoek. Mr Van der Burg heeft hierop nog bij brief van 20 mei 1999 gereageerd.. Dit 2. Beoordeling van het verzoek 2.1 Het faillissement van X. is uitgesproken op verzoek van de curator in de respectieve faillissementen van vennootschappen uit de "E****"-groep en de "S*****"-groep, nu M.C. Udink, alsmede op verzoek van Moret, Ernst & Young te Amsterdam. De vorderingen van mr Udink q.q. - die vele miljoenen guldens belopen - zijn gebaseerd op door die curator gepretendeerd kennelijk onbehoorlijk bestuur van X. als bedoeld in artikel 2-248 BW. De curator in het faillissement van X. heeft die vorderingen niet erkend, doch aangegeven dat hij tot op heden geen behoorlijk onderbouwd feitelijk verweer heeft tegen het wettelijk vermoeden van onbehoorlijk bestuur van X. gelet op de te late opstelling c.q. deponering van jaarstukken van vennootschappen van de "E "-groep. Voorts zijn inmiddels vorderingen ten belopen van in totaal ongeveer 800.000,-- ter verificatie bij de curator ingediend. 2.2 Het verzoekschrift strekt tot omzetting van het faillissement van X. in de toepassing van de schuldsaneringsregeling. Blijkens de toelichting van de raadsman van verzoekers ter zitting gegeven heeft Y. het verzoek slechts mede-ondertekend ten blijke van haar instemming met het omzettingsverzoek van X., en beoogt zij uitdrukkelijk niet dat (ook) op haar de schuldsaneringsregeling van toepassing wordt verklaard. Onder verwijzing naar zijn faillissement stelt X. te verkeren in een toestand van te hebben opgehouden te betalen. In de loop van het faillissement is door X. aan de crediteuren een accoord aangeboden, inhoudende een betaling van een zeker percentage van ieders vordering tegen finale kwijting, hetgeen niet tot een afwikkeling van het reeds lang lopende faillissement heeft kunnen leiden, daar één van de crediteuren, mr. M.C. Udink q.q., zijn instemming daaraan heeft onthouden. Teneinde de impasse die daarvan het gevolg is te doorbreken, zo stelt X., wenst X. te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling zodat het eerder aangeboden accoord alsnog in het kader van die regeling kan worden aangenomen. 2.3 Ingevolge artikel 288 Fw moet een verzoek tot opheffing van een faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling worden afgewezen indien er gegronde vrees bestaat dat de schuldenaar tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling zal trachten zijn schuldeisers te benadelen of zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren zal nakomen, en kan dit verzoek worden afgewezen indien aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van schulden niet te goeder trouw is geweest. 2.4 Uit de openbare verslagen zoals die in het faillissement van X. zijn uitgebracht blijkt onder meer het navolgende: · In de periode van minder dan een jaar voorafgaand aan het faillissement van X. heeft X. diverse rechtshandelingen verricht als verkoop van onroerend goed, en overdragen van verzekeringspolissen die door de curator als paulianeus zijn aangemerkt en waarvan de curator voornemens is geweest de nietigheid overeenkomstig artikel 42 Fw in te roepen. In deze zaken zijn schikkingen getroffen. · X. heeft aanvankelijk geen openheid van zaken over zijn vermogenspositie willen geven. In verband daarmee is X. op 2 augustus 1993 in verzekerde bewaring gesteld, welke onder voorwaarden werd geschorst op 23 augustus 1993 en uiteindelijk op 11 maart 1997 is ingetrokken. · De curator is er door een derde op gewezen X. heeft een en ander steeds verzwegen dat X. enig aandeelhouder was van "A*** Holding", een rechtspersoon gevestigd op de Virgin Islands, welke rechtspersoon op haar beurt weer enig eigenaar was van T****** N.V.", een rechtspersoon gevestigd op de Nederlandse Antillen. Het liquideren van beide rechtspersonen - de waarde van beloopt naar schatting van de curator een miljoen gulden - heeft mede ten gevolge van het gebrek aan medewerking van X. veel tijd en geld gekost, en is tot op heden nog niet afgewikkeld. · Medewerking aan een medisch onderzoek noodzakelijk ten behoeve van de afkoop van een verzekeringspolis werd - ondanks eerdere toezeggingen - door X. pas verleend nadat een dagvaarding in kort geding dienaangaande was uitgebracht. · X. is in juni 1998 in loondienst getreden van "R**** D*** S**** B.V.", een rechtspersoon waarvan X.'s zoon directeur/enig aandeelhouder is, zodat X. niet wordt aangemerkt als een werknemer in de zin van de sociale verzekeringswetgeving, een en ander is eerst in december 1998 aan de curator gemeld. Een boedelbijdrage van enige substantiële omvang kon niet worden voldaan, en X. heeft nagelaten WAZ-premies over 1998 uit die inkomsten te voldoen, zodat een boedelschuld ten belope van ongeveer fl 3.245,-- is ontstaan. 2.5 Uit voormelde feiten volgt allereerst dat X. tijdens liet faillissement heeft getracht aanzienlijke vermogensbestanddelen buiten het zicht van de curator te houden en de boedel dienaangaande heeft getracht te benadelen, zodat X. naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onbetaald laten van schulden niet te goeder trouw is geweest. Voorts volgt uit voormelde feiten dat X. het verkrijgen van inkomsten niet tijdig aan de curator heeft gemeld en mede daardoor onnodig een (WAZ-premie) boedelschuld heeft laten ontstaan. Derhalve bestaat er naar het oordeel van de rechtbank gegronde vrees dat X. zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren zal nakomen. Op grond van al het vorenoverwogene zal de rechtbank het verzoek tot opheffing van het faillissement onder gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling dan ook afwijzen. 3. Beslissing De rechtbank: wijst het verzoek af. Deze beschikking is gegeven door mrs Kalbfleisch, Urbanus en Tangenberg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 juni 1999, in tegenwoordigheid van de griffier.