Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF0229

Datum uitspraak2002-11-11
Datum gepubliceerd2002-11-12
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/757413-01
Statusgepubliceerd


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE KAMER (VERKORT VONNIS) parketnummer 09/757413-01 rolnummer 0007 's-Gravenhage, 11 november 2002 De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte: [verdachte], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Suriname), wonende te [woonplaats], [adres], thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, PCS De Kantelberg, Unit 4 te 's-Gravenhage. De terechtzitting. Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 28 oktober 2002. De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr. Heemskerk, is verschenen en gehoord. De officier van justitie mr. Hemstede heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1 en 2 primair telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaar, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. De telastlegging. Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A. Bewijsoverweging. Verdachte heeft tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting verklaard, dat hij de hem telastgelegde feiten eerder slechts heeft bekend als gevolg van de door de politie op hem uitgeoefende psychische druk. De door hem afgelegde bekentenissen zouden door hem zijn verzonnen teneinde onder deze druk uit te komen. De rechtbank stelt in dit verband allereerst vast dat uit het procesdossier noch uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken is of aannemelijk geworden dat tijdens de verhoren van verdachte door de politie ongeoorloofde verhoormethoden zijn gebruikt en/of ontoelaatbare druk op verdachte is uitgeoefend, waardoor deze tot genoemde bekentenissen zou zijn bewogen. De rechtbank stelt voorts vast dat uit verdachtes bekennende verklaringen van 4, 5 en 13 februari 2002 blijkt dat hij ten aanzien van meerdere aspecten van de hem telastgelegde misdrijven over zogenaamde daderwetenschap beschikt. Verdachte heeft in dit verband ter terechtzitting aangegeven dat deze daderwetenschap door hem zou zijn verkregen uit informatie, die hem door een lid van zijn familie werd verstrekt (met betrekking tot de verwondingen van de slachtoffers) en/of het hem reeds voor deze data ter beschikking gestelde proces-verbaal. Met name zou verdachte zich gebaseerd hebben op de pagina's 1 tot en met 445 van het proces-verbaal en de inhoud van de sectie-rapporten. Naar het oordeel van de rechtbank is echter verdachtes daderwetenschap niet op alle onderdelen te verklaren uit voornoemde bronnen. Bepaalde door verdachte in zijn bekennende verklaringen genoemde feiten en omstandigheden betreffende de hem telastgelegde misdrijven waren immers op de data waarop hij deze bekennende verklaringen aflegde niet bij zijn familie bekend, noch in voormeld proces-verbaal opgenomen (onder andere het sectierapport met betrekking tot zijn zus [zus] en de resultaten van het technisch politieonderzoek), en konden derhalve niet langs deze weg aan verdachte bekend zijn. Evenmin is aannemelijk geworden dat deze informatie op de momenten dat verdachte bedoelde verklaringen aflegde op andere wijze dan door eigen waarneming of ondervinding aan verdachte bekend kon zijn. De rechtbank stelt voorts vast dat ook overigens is gebleken dat genoemde bekennende verklaringen van verdachte inhoudelijk op -veelal gedetailleerde- punten overeen komen met, en ondersteund worden door, hetgeen uit het technisch politieonderzoek ten aanzien van de feiten en omstandigheden betreffende de hem telastgelegde misdrijven is gebleken. Tenslotte stelt de rechtbank vast dat op een shirt van verdachte bloedsporen van een van de slachtoffers zijn aangetroffen, welke bloedsporen blijkens verdachtes bekennende verklaringen het gevolg zouden zijn van het afvegen aan het shirt van de kruiskopschroevendraaier waarmee de misdrijven mede zijn gepleegd. Verdachte heeft echter ook na de herroeping van zijn eerdere bekennende verklaringen, geen zodanig aannemelijke verklaring voor de aanwezigheid van deze bloedsporen gegeven, dat in redelijkheid getwijfeld zou moeten worden aan de juistheid van het door hem daaromtrent in zijn eerdere verklaringen gestelde. Gezien deze feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden gehouden aan de door hem afgelegde bekennende verklaringen, en dat zijn latere herroeping daarvan ongeloofwaardig moet worden geacht. De bewijsmiddelen. P.M. De bewezenverklaring. Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 en 2 primair vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B. Vormfouten. Na raadplegen van de inhoud van het strafdossier en op grond van het verhandelde ter terechtzitting heeft de rechtbank de navolgende vormfouten geconstateerd: Tijdens het voorbereidende onderzoek heeft mr. De Boer op 11 december 2001 als rechter-commissaris ambtshandelingen verricht. Op 2 augustus 2002 heeft mr. De Boer in onderhavige zaak, in strijd met het bepaalde in artikel 268 van het Wetboek van Strafvordering, de (pro forma)zitting van de meervoudige strafkamer voorgezeten, waarbij de behandeling van deze zaak werd aangehouden tot de terechtzitting van 28 oktober 2002. Voorts heeft de rechtbank geconstateerd dat verdachte toen hij op 22 januari 2001 door de verbalisanten Jacobs en De Bruijn werd gehoord (proces-verbaal PL1531/2001/48238-196) ten onrechte niet op zijn zwijgrecht is gewezen. De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat verdachte door beide vormfouten redelijkerwijs niet in zijn verdedigingsbelangen is geschaad. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte. Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijf oplevert. Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden. Strafmotivering. Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee zeer ernstige feiten. In de periode van 25 oktober 2001 tot en met 28 oktober 2001 te 's-Gravenhage is verdachte naar de woning van zijn zus [zus] gegaan om met haar te praten over een te betalen rekening. Nadat hierover een woordenwisseling was ontstaan heeft verdachte enige tijd later uit de keuken een kruiskop schroevendraaier gepakt en zijn 13-jarige nichtje, [nichtje], meermalen met de schroevendraaier in haar linker en rechter slaapwand gestoken. Daarna heeft verdachte ook zijn zus op soortgelijke wijze met de schroevendraaier in beide slaapwanden gestoken. Toen later bleek dat het slachtoffer [nichtje] nog in leven was, heeft verdachte op koelbloedige wijze met een vleesmes de luchtpijp van [nichtje] doorgesneden, mede ten gevolge waarvan zij is overleden. [zus] is in hulpeloze toestand door verdachte achtergelaten; zij is enkele dagen nadat de slachtoffers door de politie op 28 oktober 2001 in hun woning werden aangetroffen in het ziekenhuis aan haar verwondingen overleden. Verdachte heeft door aldus te handelen twee personen op beestachtige wijze van het leven beroofd. De aanleiding van de brute moorden lag naar alle waarschijnlijkheid in een geldkwestie binnen de familie. Het jongste slachtoffer [nichtje] had met dit geschil in ieder geval niets van doen en is derhalve zonder enige aanleiding vermoord. Voor zover zijn zus wel met deze geldkwestie van doen heeft gehad, heeft verdachte door te handelen als hiervoor omschreven volstrekt buiten iedere proportie gehandeld. De rechtsorde is door het handelen van verdachte op een buitengewoon grove manier geschokt. Het behoeft geen betoog dat door de daad van verdachte ook de familie en bekenden van beide slachtoffers groot leed is aangedaan. De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport van W.J.L. Lander, psycholoog te 's-Gravenhage, van 27 maart 2002. De psycholoog concludeert onder meer dat de persoonlijkheid van verdachte in enige mate gekenmerkt wordt door conflictvermijdende trekken. Deze trekken zijn -naar oordeel van de psycholoog- niet dusdanig van aard dat ten tijde van het telastgelegde feiten er sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis. Voorts zijn er geen aanwijzingen gevonden voor een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Met betrekking tot de telastgelegde feiten acht de psycholoog verdachte volledig toerekeningsvatbaar. De rechtbank heeft tevens acht geslagen op het rapport van H.E.M van Beek, psychiater te Doetinchem, van 25 maart 2002. Ook naar inzicht van de psychiater is er bij verdachte geen sprake van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke storing van de geestvermogens. Evenals de psycholoog acht de psychiater verdachte volledig toerekeningsvatbaar voor het hem telastgelegde. De rechtbank neemt de conclusies van beide deskundigen over en maakt die tot de hare. Blijkens een op naam van verdachte staand uittreksel van het Justitieel documentatieregister van 31 januari 2002 heeft verdachte zich eerder niet eerder schuldig gemaakt aan het plegen van soortgelijke strafbare feiten. Het hiervoor overwogene -de koelbloedige en beestachtige wijze waarop verdachte zijn 13-jarig nichtje en zijn zus om het leven heeft gebracht en de mate waarin de rechtsorde door verdachtes handelen is geschokt- brengt de rechtbank ertoe een zwaardere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. De toepasselijke wetsartikelen. De artikelen: - 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht. Beslissing. De rechtbank, verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 en 2 primair telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt: ten aanzien van feit 1 en 2 primair: MOORD, MEERMALEN GEPLEEGD; verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar; veroordeelt verdachte te dier zake tot: gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren; bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht; in verzekering gesteld op : 29 januari 2002, in voorlopige hechtenis gesteld op : 1 februari 2002, verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door mrs. Stemker Köster, voorzitter, Kuijer en Nijman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Blommesteyn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 november 2002.