
Jurisprudentie
AF0242
Datum uitspraak2002-11-13
Datum gepubliceerd2002-11-13
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200104532/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-11-13
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200104532/1
Statusgepubliceerd
Uitspraak
200104532/1.
Datum uitspraak: 13 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer,
appellant,
tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Groningen van 31 juli 2001 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 april 2001 heeft appellant een verzoek van [verzoeker] om afgifte van een kentekenbewijs afgewezen, omdat uit het kentekenregister blijkt dat het desbetreffende voertuig door de Duitse autoriteiten als gestolen is gesignaleerd.
Bij besluit van 6 juni 2001, voorzover hier van belang, heeft appellant het daartegen door [verzoeker] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 31 juli 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Groningen (hierna: de president) het daartegen door [verzoeker] ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 17 augustus 1999 (lees: 6 juni 2001), vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 6 september 2001, bij de Raad van State ingekomen op 10 september 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 11 oktober 2001. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brieven van 11 oktober 2001 en 20 november 2001 heeft appellant stukken overgelegd ten aanzien waarvan hij om geheimhouding op de voet van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft verzocht. Op 28 mei 2002 heeft een enkelvoudige kamer van de Afdeling beslist dat beperking van kennisneming van bedoelde stukken deels wel en deels niet gerechtvaardigd is. De (passages uit) stukken ten aanzien waarvan is geoordeeld dat beperking van kennisneming niet gerechtvaardigd is, zijn aan het procesdossier toegevoegd. Nadat [verzoeker] bij brief van 5 juni 2002 heeft medegedeeld geen toestemming te verlenen om mede op basis van de geheime (passages uit) stukken uitspraak te doen, zijn deze stukken aan appellant geretourneerd.
Bij besluit van 16 november 2001 heeft appellant, gevolg gevend aan de uitspraak van de president, opnieuw op het door [verzoeker] gemaakte bezwaar beslist en het bezwaar wederom ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
De Afdeling heeft partijen bij brieven van 7 december 2001 medegedeeld dat zij op grond van artikel 6:19, eerste lid, in verbinding met artikel 6:24, eerste lid, van de Awb de behandeling van het beroep tegen het besluit van 16 november 2001 heeft overgenomen en zal betrekken bij het hoger beroep tegen de uitspraak van 31 juli 2001.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 augustus 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door C. van der Berg, werkzaam bij appellant, en [verzoeker], vertegenwoordigd door mr. K.A.M. van Kampen, advocaat te Eindhoven, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW), kan de afgifte van een kentekenbewijs worden geweigerd indien uit het kentekenregister blijkt dat de eigenaar of houder van een motorrijtuig of een aanhangwagen onvrijwillig de beschikkingsmacht over dat voertuig heeft verloren.
Ingevolge artikel 6, aanhef en onder a sub iii, van het Verdrag betreffende een Europees voertuig- en rijbewijsinformatiesysteem (hierna: het Verdrag), voorzover hier van belang, dienen de centrale registratieautoriteiten, om het doel zoals vermeld in artikel 2, tweede lid, te verwezenlijken, in overeenstemming met de nationale voorschriften van Partijen, erop toe te zien dat activiteiten worden ontplooid om helderheid in de situatie te brengen voordat verdere administratieve maatregelen worden genomen, indien er enige twijfel bestaat over de feitelijke of juridische omstandigheden van de voertuigen of rijbewijzen. Deze maatregelen dienen onder andere te worden genomen indien volgens de informatie in het centraal voertuigregister van een van de Partijen het voertuig, waarop de registratieaanvraag betrekking heeft, als gestolen te boek staat.
2.2. Met de president is de Afdeling van oordeel dat appellant in dit geval ten onrechte heeft nagelaten een onderzoek in te stellen naar de juistheid van de signalering van het voertuig in het kentekenregister als zijnde gestolen. Gelet op hetgeen [verzoeker] reeds hangende de bezwaarprocedure heeft aangevoerd en mede in aanmerking genomen artikel 6 van het Verdrag, had appellant niet mogen volstaan met een verwijzing naar die signalering, maar nader moeten onderzoeken of zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 49, tweede lid, aanhef en onder b, van de WVW. Ingevolge die bepaling moet worden vastgesteld of sprake is van onvrijwillig verlies van de beschikkingsmacht. Dat is door de koppeling van het kentekenregister aan het Eucaris en NSIS-registratiesysteem niet in alle gevallen zonder meer uit de signalering in het kentekenregister af te leiden. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking de door [verzoeker] overgelegde brief van het Kraftfahrt-Bundesamt, waaruit blijkt dat in Duitsland bij de registratie in het nationale kentekenregister onder diefstal ook andere gevallen van bezitsverlies van het voertuig worden begrepen, waaronder verkrijging door middel van bedrog, alsmede dat het in het geval van de door [verzoeker] gekochte auto om een aankoop met vervalste cheques zou gaan. Voorzover appellant aanvoert dat onderzoek als waartoe de uitspraak van de president strekt een aanmerkelijk probleem vormt, omdat appellant als registratieorgaan niet beschikt over een infrastructuur noch over een juridische grondslag om onderzoek te doen en informatieverstrekking af te dwingen, met name niet waar dit verzoek in het buitenland dient te geschieden, leidt dat niet tot een ander oordeel dan dat van de president. Niet is aannemelijk geworden dat de Dienst wegverkeer in een zodanige positie verkeert dat een onderzoek als hier aan de orde niet van appellant gevergd zou mogen worden.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Ook met de beslissing op bezwaar van 16 november 2001 heeft appellant, nu hij zich daarin op het standpunt heeft gesteld dat een nader onderzoek als hiervoor bedoeld niet van hem gevergd kan worden, niet voldaan aan zijn onderzoeksplicht. Deze beslissing dient dan ook wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb te worden vernietigd.
2.5. Zou sprake zijn van onvrijwillig verlies van beschikkingsmacht in voornoemde zin, dan dient appellant bij het opnieuw in de zaak voorzien voorts te onderzoeken of in dit geval voldoende aanleiding bestaat om gebruik te maken van de bevoegdheid om afgifte van het kentekenbewijs te weigeren.
2.6. Appellant dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. vernietigt het besluit van de Algemeen directeur van de Dienst wegverkeer van 16 november 2001;
III. veroordeelt de Algemeen directeur van de Dienst wegverkeer in de door [verzoeker] in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 644,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de Staat der Nederlanden (Ministerie van Verkeer en Waterstaat) te worden betaald aan [verzoeker].
Aldus vastgesteld door mr. E. Korthals Altes, Voorzitter, en mr. E.A. Alkema en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Korthals Altes w.g. Zwemstra
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2002
91-405.