Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF0245

Datum uitspraak2002-11-13
Datum gepubliceerd2002-11-13
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200201543/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200201543/1. Datum uitspraak: 13 november 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: 1. de gemeenteraad van Eersel, 2. [appellant sub 2], wonend te [plaats], en gedeputeerde staten van Noord-Brabant, verweerders. 1. Procesverloop Bij besluit van 6 november 2001 heeft de gemeenteraad van Eersel, op voorstel van burgemeester en wethouders van 26 oktober 2001, vastgesteld het bestemmingsplan "Lange Ekker, 3e fase". Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht. Verweerders hebben bij hun besluit van 19 februari 2002, nr. 800239, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Het besluit van verweerders is aangehecht. Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 15 april 2002, bij de Raad van State ingekomen op 15 april 2002, en appellant sub 2 bij brief van 10 april 2002, bij de Raad van State ingekomen op 16 april 2002, beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht. Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van verweerders. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 oktober 2002, waar appellant sub 1, vertegenwoordigd door K. Lepelaars en N.H. Geerars, ambtenaren van de gemeente, appellant sub 2 in persoon, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. A.C.H.A. Tulkens, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Het plan maakt de bouw van ongeveer 25 woningen mogelijk en voorziet daarmee in de derde en laatste fase van het woongebied Lange Ekker, ten noordwesten van de kern Vessem. Verweerders hebben bij hun bestreden besluit aan het plan goedkeuring onthouden. 2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast. 2.3. De gemeenteraad stelt dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben onthouden aan het plan. Hij voert aan dat het hier geen uitbreidingslocatie betreft, maar een afronding van een woongebied. Voorts betoogt de gemeenteraad dat zelfs wanneer het een uitbreidingslocatie zou betreffen, uit het streekplanbeleid niet volgt dat het ontwikkelen van woningbouw op een dergelijke locatie niet is toegestaan. Tevens voert de raad aan dat het standpunt van verweerders dat het plan alleen directe bouwtitels tot en met het jaar 2004 mag bevatten in strijd is met artikel 33, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, dat ziet op een planperiode van 10 jaar. Verder behoeft volgens de gemeenteraad niet te worden gevreesd voor het ontstaan van een overcapaciteit aan woningen ten gevolge van de verwezenlijking van het plan, nu een groot deel van de woningcapaciteit in handen is van particulieren en het niet te verwachten is dat voor 2005 de volledige particuliere capaciteit zal zijn ingevuld. [Appellant sub 2] stelt eveneens dat verweerders ten onrechte goedkeuring aan het plan hebben onthouden. Hij voert daartoe aan dat hij zijn gronden reeds aan de gemeente Eersel heeft verkocht, echter onder de voorwaarde dat hij in het onderhavige plan een bouwkavel zou krijgen. [Appellant sub 2] heeft zijn huidige woning aan zijn zoon verkocht en is met de planontwikkeling voor zijn nieuwe woning gestart. 2.3.1. Verweerders hebben geen aanleiding gezien af te wijken van het provinciale beleid inzake de verstedelijking. Zij hebben daarbij van belang geacht dat in afwachting van het nieuwe streekplan in een bestemmingsplan slechts directe woonbestemmingen tot uiterlijk het jaar 2005 worden opgenomen. Bebouwing van deze locatie achten verweerders in strijd met hun onder meer bij hun brief van 9 december 1997 aan de gemeentebesturen bekendgemaakte beleid. 2.3.2. Ingevolge het provinciale beleid, zoals weergegeven in de partiële herziening van het Streekplan Noord-Brabant, Ruimtelijke kwaliteit in Brabant (1998), dienen zogenoemde inbreidingslocaties te prevaleren boven uitbreidingen van de kern. Eerst indien geen inbreidingslocaties aanwezig zijn, kan uitbreiding van de kern worden overwogen. Dit beleid is in de brief van 24 oktober 2000 van verweerders aan de gemeentebesturen nader ingevuld. De Afdeling is van oordeel dat in tegenstelling tot hetgeen het gemeentebestuur betoogt, uit de Wet op de Ruimtelijke Ordening, noch uit een ander wettelijk voorschrift voortvloeit dat tegen het provinciale beleid zonder meer een rechtsmiddel dient open te staan, alvorens verweerders zich kunnen beroepen op dit beleid. Blijkens de brieven van 9 december 1997 en 24 oktober 2000 is het provinciale beleid er tevens op gericht dat in bestemmingsplannen slechts voor een periode van maximaal 5 tot 6 jaar, met het jaar 2005 als uiterste grens, bestemmingen met een directe bouwtitel worden opgenomen. Bij landelijke gemeenten (gemeenten in groeiklasse 2 en 3) zal hierop met name worden toegezien. In afwachting van het nieuwe streekplan hebben verweerders het niet wenselijk geacht dat een bestemmingsplan vanaf genoemde datum voorziet in uitbreidingslocaties, nu dit het toekomstige streekplanbeleid zou kunnen doorkruisen. Dit beleid acht de Afdeling in het algemeen niet onredelijk. De omstandigheid dat ingevolge artikel 33, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening een bestemmingsplan ten minste eenmaal in de tien jaar moet worden herzien, maakt dit niet anders. Vessem is een kern in groeiklasse 2. Blijkens de plantoelichting wordt het plangebied in de nota “Kernen in het groen” gezien als een uitbreidingslocatie ter afronding van het woongebied Lange Ekker. De Afdeling is niet van feiten of omstandigheden gebleken op grond waarvan aan de juistheid hiervan zou moeten worden getwijfeld. Gelet op het vorenstaande dient in beginsel dan ook toepassing te worden gegeven aan het genoemde beleid. Voorzover de gemeenteraad met het bezwaar dat geen wezenlijke overcapaciteit aan woningbouw zal ontstaan, beoogt te stellen dat mocht het genoemde beleid al van toepassing zijn, afwijking daarvan in dit geval in de rede had gelegen, overweegt de Afdeling als volgt. In de plantoelichting wordt uitgegaan van 44 benodigde woningen voor de periode van 1 januari 2000 tot 1 januari 2005. Op 1 januari 2000 bedroeg de restcapaciteit 40 woningen, exclusief de in het plan opgenomen bouwmogelijkheden. Het plan is naar verwachting derhalve pas na het jaar 2003 noodzakelijk om in de woningbouwbehoefte te voorzien. Het beroep van de raad geeft naar het oordeel van de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerders in dit geval niet in redelijkheid aan hun beleid hebben kunnen vasthouden. Daarbij merkt de Afdeling op dat bij de beoordeling van het plan moet worden uitgegaan van de maximale mogelijkheden die het plan biedt en van de volledige restcapaciteit die er is. Dat het gemeentebestuur stelt niet zonder meer de volledige woningcapaciteit te zullen benutten, doet hier niet aan af. Ditzelfde geldt voor de omstandigheid dat de particuliere restcapaciteit mogelijk vóór 2005 niet geheel zal worden ingevuld. Verweerders hebben, naar het oordeel van de Afdeling, de particuliere bouwkavels dan ook in redelijkheid bij de restcapaciteit kunnen betrekken. Ten aanzien van de overige grieven van [appellant sub 2] overweegt de Afdeling dat verweerders niet gebonden zijn aan een tussen appellant en de gemeente gesloten ruilovereenkomst. Een ander oordeel zou betekenen dat de beoordelingsruimte van verweerders door toedoen van het gemeentebestuur of derden kan worden ingeperkt. De omstandigheid dat appellant inmiddels met de ontwikkeling van het bouwplan voor de nieuwe woning is gestart, noch de omstandigheid dat het plan door de Welstandscommissie is goedgekeurd, maakt dit anders. Ook in de grieven van [appellant sub 2] hebben verweerders gelet op het bovenstaande, naar het oordeel van de Afdeling derhalve geen aanleiding hoeven te zien om van het genoemde beleid af te wijken. 2.3.3. Gelet op het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Zij hebben daarom terecht goedkeuring onthouden aan het plan. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen zijn ongegrond. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart de beroepen ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat. w.g. Cleton w.g. Troost Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2002 234-425.