
Jurisprudentie
AF0251
Datum uitspraak2002-11-13
Datum gepubliceerd2002-11-13
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200202322/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-11-13
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200202322/1
Statusgepubliceerd
Uitspraak
200202322/1.
Datum uitspraak: 13 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
burgemeester en wethouders van Leusden,
appellanten,
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Utrecht van 15 maart 2002 in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats]
en
appellanten.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 mei 2000 hebben appellanten (hierna: burgemeester en wethouders) [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast, voor zover thans nog van belang, om het strijdig gebruik van opstallen en gronden aan de [locatie] als herstelinrichting voor auto’s en dergelijke en voor de stalling van auto’s te staken.
Bij besluit van 5 december 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 15 maart 2002, verzonden op 18 maart 2002, heeft de arrondissementsrechtbank te Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben burgemeester en wethouders bij brief van 25 april 2002, bij de Raad van State ingekomen op 26 april 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 9 juli 2002 heeft [appellant] een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 oktober 2002, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door P.Th. van Nimwegen, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord [appellant], vertegenwoordigd door mr. A.H.J. Emmen, advocaat te Soest.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 32, derde lid, van de planvoorschriften bij het bestemmingsplan “Buitengebied” mag het gebruik, dat op het tijdstip van het onherroepelijk worden van het plan van in het plan begrepen gronden en bouwwerken in afwijking van het plan –behoudens het in dit artikel bepaalde- wordt gemaakt, worden voortgezet en gewijzigd, mits daardoor de afwijkingen van het plan niet worden vergroot.
Anders dan burgemeester en wethouders hebben betoogd heeft de rechtbank derhalve met juistheid geoordeeld dat het gebruik op 5 maart 1999, de datum waarop het bestemmingsplan “Buitengebied” onherroepelijk is geworden, beslissend is.
2.2. De rechtbank heeft voorts bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit op bezwaar dienen te nemen waarbij zij zullen moeten bezien of het met het bestemmingsplan strijdige gebruik onder de beschermende werking van het overgangsrecht kan vallen.
Het betoog van burgemeester en wethouders dat de rechtbank ten onrechte heeft vastgesteld dat het omstreden gebruik onder het overgangsrecht valt en dat zij niet bevoegd zijn hiertegen handhavend op te treden, mist derhalve feitelijke grondslag.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Wilbers-Taselaar
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2002
71-387.