
Jurisprudentie
AF0294
Datum uitspraak2002-11-13
Datum gepubliceerd2002-11-13
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200202030/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-11-13
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200202030/1
Statusgepubliceerd
Uitspraak
200202030/1.
Datum uitspraak: 13 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 oktober 2001 hebben burgemeester en wethouders van Buren het wijzigingsplan "Plan van wijziging nummer 30 van het bestemmingsplan Buitengebied Lienden 1996" vastgesteld.
Dit besluit is aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 19 februari 2002,
nr. RE2001.122744, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 8 april 2002, bij de Raad van State ingekomen op 9 april 2002, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 24 mei 2002 hebben verweerders medegedeeld dat het beroepschrift hun geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 oktober 2002, waar appellant in persoon, en verweerders, vertegenwoordigd door
mr. E.T. de Jong, advocaat te Arnhem, zijn verschenen. Voorts zijn verschenen E. van Wijk-van Dam, ambtenaar van de gemeente, namens burgemeester en wethouders en [partij].
2. Overwegingen
2.1. Met het wijzigingsplan wordt beoogd tegenover het perceel aan de [locatie] de vestiging van een nieuw melkrundveebedrijf met bedrijfswoning mogelijk te maken.
Het plan is gebaseerd op artikel 6, lid 5.3, van de voorschriften van het bestemmingsplan “Buitengebied Lienden 1996” (hierna: het moederplan) en voorziet in wijziging van de plankaart ten aanzien van de desbetreffende gronden met de bestemming “Agrarisch gebied”.
Bij het bestreden besluit hebben verweerders het plan goedgekeurd.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voor zover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dienen verweerders te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerders de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.3. Ter zitting heeft appellant zijn bezwaar van formele aard omtrent het ambtelijke advies ingetrokken.
2.4. Appellant stelt dat verweerders ten onrechte het plan hebben goedgekeurd. Hij voert als bezwaar van formele aard aan dat verweerders hem ten onrechte niet in de gelegenheid hebben gesteld zijn bezwaren ten aanzien van het vastgestelde wijzigingsplan toe te lichten.
2.4.1. De Afdeling overweegt ten aanzien van dit bezwaar dat er geen wettelijke bepaling valt aan te wijzen die gedeputeerde staten verplicht om alvorens te beslissen omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan, belanghebbenden te horen. In bijzondere omstandigheden kan het echter uit een oogpunt van zorgvuldige besluitvorming nodig zijn belanghebbenden die tijdig zienswijzen hebben ingediend te horen. Van bijzondere omstandigheden is in dit geval niet gebleken.
2.5. Appellant stelt verder dat verweerders voorbij zijn gegaan aan de wijzigingsvoorwaarden zoals neergelegd in artikel 6, lid 5.3, onder a, onder 3 en 4, van de voorschriften van het moederplan, omdat geen onderzoek is gedaan naar de aard en omvang van eventuele schade voor omwonenden en aan de aanwezige natuur. Hij vreest voorts verkeersonveilige situaties als gevolg van een toeneming van zwaar verkeer en gebruik van zware landbouwwerktuigen. Appellant voert verder aan dat verweerders ten onrechte de door hem voorgestelde alternatieve locatie niet in hun beoordeling van het wijzigingsplan hebben meegenomen.
2.6. Burgemeester en wethouders stellen zich op het standpunt dat aan de wijzigingsvoorwaarde zoals neergelegd in artikel 6, lid 5.3, onder a, onder 2, van de voorschriften van het moederplan wordt voldaan, omdat het melkrundveebedrijf een volwaardig agrarisch bedrijf is. Volgens burgemeester en wethouders hoeft op grond van de bepalingen van het moederplan de noodzaak van bedrijfsverplaatsing niet te worden aangetoond. Voor het geval appellant schade zal lijden als gevolg van de bepalingen van het wijzigingsplan wordt verwezen naar artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
2.7. Verweerders hebben geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en hebben het plan goedgekeurd. Zij onderschrijven het standpunt van burgemeester en wethouders. Voorts wordt overwogen dat het wijzigingsplan overeenstemt met het provinciale beleid ten aanzien van het buitengebied en aan de milieuregelgeving voldoet.
2.8. Ingevolge artikel 6, lid 5.3, van de voorschriften van het moederplan hebben burgemeester en wethouders de bevoegdheid de plankaart te wijzigen ten aanzien van de gronden met de bestemming “Agrarisch gebied”, waarbij de verplaatsing van een bestaand of de vestiging van een nieuw agrarisch bedrijf mogelijk wordt gemaakt.
Ingevolge artikel 6, lid 5.3, onder a, onder 3 en 4, van de voorschriften van het moederplan zullen burgemeester en wethouders eerst overgaan tot wijziging van de plankaart indien onder andere de belangen van rechthebbenden ten aanzien van aangrenzende en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad en de functie en/of de waarden, die in het plan aan de omliggende gronden zijn toegekend, niet blijvend onevenredig worden aangetast.
2.8.1. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is de Afdeling van oordeel dat verweerders ten onrechte het standpunt hebben ingenomen dat het wijzigingsplan in overeenstemming is met de wijzigingsvoorwaarden uit het moederplan. Zij neemt hierbij in aanmerking dat uit het bestreden besluit niet blijkt dat rekening is gehouden met de belangen van omwonenden en de waarden van de omliggende gronden zoals neergelegd in de wijzigingsvoorwaarden van artikel 6, lid 5.3, onder a, onder 3 en 4. De Afdeling is gebleken dat burgemeester en wethouders alleen onderzoek hebben gedaan naar de “volwaardigheid” van het melkrundveebedrijf en niet naar de gevolgen voor de natuur- en landschappelijke waarden van de omliggende gronden, eventuele milieu- en vermogensschade en de verkeersveiligheid. Dit betekent dat burgemeester en wethouders bij de vaststelling van het wijzigingsplan het bepaalde in artikel 6, lid 5.3, onder a, onder 3 en 4, van de voorschriften van het moederplan niet in acht hebben genomen.
Hetgeen overigens in beroep is aangevoerd behoeft derhalve geen bespreking.
2.9. Gelet op het vorenstaande is het wijzigingsplan vastgesteld in strijd met artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Door het plan niettemin goed te keuren, hebben verweerders gehandeld in strijd met dit artikellid in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht.
Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De Afdeling acht termen aanwezig om zelf te voorzien.
2.10. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van gedeputeerde staten van Gelderland van 19 februari 2002, nr. RE2001.122744;
III. onthoudt goedkeuring aan het wijzigingsplan "Plan van wijziging nummer 30 van het bestemmingsplan Buitengebied Lienden 1996";
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. gelast dat de provincie Gelderland aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 109,00) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Kooijman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2002
177-427.