
Jurisprudentie
AF0303
Datum uitspraak2002-11-13
Datum gepubliceerd2002-11-13
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200204296/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-11-13
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200204296/1
Statusgepubliceerd
Uitspraak
200204296/1.
Datum uitspraak: 13 november 2002
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Moerdijk,
appellanten,
en
gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2001 heeft de gemeenteraad van Moerdijk, op voorstel van burgemeester en wethouders van 18 december 2001, vastgesteld het bestemmingsplan "Klundertseweg".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.
Verweerders hebben bij hun besluit van 25 juni 2002, kenmerk 807915, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 7 augustus 2002, bij de Raad van State ingekomen op 8 augustus 2002, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 10 september 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 november 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door L.J.M. Willems en A.A. van Dongen, ambtenaren van de gemeente, en verweerders, vertegenwoordigd door G.C. Toenbreker, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn [partij 1] en [partij 2] daar gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het plan beoogt een planologische regeling te treffen voor de nieuwbouw van acht vrijstaande woningen aan de westkant van de kern Zevenbergen. Ter plaatse was voorheen transportbedrijf “De Klerk” gevestigd. Bij het bestreden besluit hebben verweerders goedkeuring onthouden aan het plan.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.
2.3. Appellanten betogen dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben onthouden aan het plan. Zij hebben dienaangaande naar voren gebracht dat provinciale medewerkers de verwachting hebben gewekt dat na sanering van transportbedrijf “De Klerk” herontwikkeling voor woningbouw ter plaatse mogelijk is.
2.3.1. Verweerders hebben hun beslissing gebaseerd op het in het streekplan Noord-Brabant 2002 neergelegde provinciaal beleid om de openheid in zee- en rivierkleigebieden zoveel mogelijk in stand te houden. Het bestreden besluit is verder gebaseerd op het provinciaal beleid met betrekking tot burgerwoningen in het buitengebied. Dit beleid is erop gericht het wonen zoveel mogelijk te concentreren in kernen. Spreiding van woningbouw moet worden tegengegaan om verdere verstening van het buitengebied te voorkomen. Toevoeging van burgerwoningen in het buitengebied door nieuwbouw is ingevolge dit beleid niet toegestaan. De Afdeling acht vorenstaand beleid niet onredelijk.
2.3.2. Niet in geding is dat het plangebied deel uitmaakt van het buitengebied. In het plangebied was voorheen het milieuhinderlijke transportbedrijf “De Klerk” gevestigd. De gemeente heeft dit bedrijf aangekocht en verplaatsing daarvan bewerkstelligd. De locatie waar het bedrijf was gevestigd, is inmiddels gesaneerd. Als gevolg hiervan heeft deze locatie zijn oorspronkelijke buitengebiedkarakter weer teruggekregen en is het weer onderdeel gaan uitmaken van het open polderlandschap. In het in ontwikkeling zijnde bestemmingsplan “Buitengebied” wordt het gebied dan ook getypeerd als een agrarisch gebied met het accent op landschappelijke zorg en als agrarisch gebied met landschappelijke waarden vanwege het open polderlandschap dat ter plaatse (weer) aanwezig is. Verweerders hebben zich op goede gronden op het standpunt kunnen stellen dat de in het plan voorziene nieuwbouw van acht vrijstaande woningen aan de westkant van de kern Zevenbergen in strijd is met het provinciale beleid om de openheid in de zee- en rivierkleigebieden zoveel mogelijk in stand te houden en in strijd is met het provinciale beleid inzake burgerwoningen in het buitengebied.
Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat er bijzondere feiten of omstandigheden zijn die een uitzondering op dit beleid rechtvaardigen. Het betoog van appellanten dat provinciale medewerkers de verwachting hebben gewekt dat na sanering van transportbedrijf “De Klerk” herontwikkeling voor woningbouw ter plaatse mogelijk is, kan niet tot een ander oordeel leiden. De Afdeling overweegt in dit verband dat terzake van het beslissen over de goedkeuring van een bestemmingsplan het college van gedeputeerde staten bevoegd is. Verwachtingen die zijn gewekt door provinciale medewerkers binden verweerders niet. Uit het feit dat provinciale medewerkers in het kader van de totstandkoming van het bestemmingsplan de verwachting hebben gewekt dat na sanering van transportbedrijf “De Klerk” herontwikkeling voor woningbouw ter plaatse mogelijk is, kan derhalve niet worden afgeleid dat verweerders eveneens deze mening zouden zijn toegedaan.
2.3.3. Het vorenoverwogene in aanmerking nemende, moet worden geconcludeerd dat verweerders zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het plan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Zij hebben daarom terecht goedkeuring onthouden aan het plan. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling evenmin aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.H. Lauwaars, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.J. Aerts, ambtenaar van Staat.
w.g. Lauwaars w.g. Aerts
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2002
303.