Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF0304

Datum uitspraak2002-11-13
Datum gepubliceerd2002-11-13
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200203173/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200203173/1. Datum uitspraak: 13 november 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: 1. [appellant sub 1], wonend te Hulten, 2. [appellanten sub 2]], wonend te Hulten, en gedeputeerde staten van Noord-Brabant, verweerders. 1. Procesverloop Bij besluit van 1 oktober 2001, aangevuld bij besluit van 29 oktober 2001, heeft de gemeenteraad van Tilburg, op voorstellen van burgemeester en wethouders van 10 september en 29 oktober 2001, vastgesteld het bestemmingsplan "Noordwesttangent: gedeelte Bredaseweg-Dalem Zuid". De besluiten van de gemeenteraad en de voorstellen van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht. Verweerders hebben bij hun besluit van 23 april 2002, nr. 790419, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Het besluit van verweerders is aangehecht. Tegen dit besluit hebben appellant sub 1 bij brief van 4 juni 2002, bij de Raad van State ingekomen op 11 juni 2002, en appellanten sub 2 bij brief van 7 juli 2002, bij de Raad van State ingekomen op 10 juli 2002, beroep ingesteld. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brieven van 9 juli 2002 en 18 juli 2002 hebben verweerders verweerschriften ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 september 2002, waar appellant sub 1, in persoon en bijgestaan door gemachtigde, appellanten sub 2, in de persoon van [gemachtigde], en verweerders, vertegenwoordigd door P.H.G.M. Jansen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is het gemeentebestuur, vertegenwoordigd door drs. I.J.M. de Werdt en ir. W.A.J.J. Hoogveld, ambtenaren van de gemeente, daar gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Het plan heeft betrekking op een gedeelte van het tracé van de Noordwesttangent vanaf de Bredaseweg tot en met de afslag Dalem-Zuid en de ten westen van de weg gelegen gronden die nodig zijn voor een goede landschappelijke inpassing van deze weg. Bij het bestreden besluit hebben verweerders het plan goedgekeurd. 2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast. Beroep appellant [appellant sub 1] 2.3. Appellant stelt dat verweerders het plan ten onrechte hebben goedgekeurd voorzover het goedkeuringsbesluit betrekking heeft op het kruispunt met de Bredaseweg. Hij voert daartoe aan dat hij vreest dat hij in zijn belangen zal worden geschaad als gevolg van de ligging van het kruispunt en wenst daarom een verschuiving van de kruising in oostelijke richting. 2.3.1. Het gemeentebestuur stelt dat het plan geen betrekking heeft op het gedeelte van de Noordwesttangent ten zuiden van het kruispunt met de Bredaseweg, maar dat het gedeelte van het tracé waarop het plan ziet, wel van grote betekenis is voor het vervolg van het tracé van de Bredaseweg tot de A58. De gemeenteraad heeft bij het toekennen van de bestemming niet ingestemd met het verzoek van appellant om het kruispunt in oostelijke richting op te schuiven daar dit een verslechtering zou betekenen van het woon- en leefklimaat van bewoners van de woningen in de omgeving van de kruising Noordwesttangent-Hultenseweg. 2.3.2. Verweerders hebben ingestemd met het standpunt van de gemeenteraad en achten verschuiving van het kruispunt in oostelijke richting niet wenselijk mede gelet op het feit dat de gevolgen van het in het plan voorgestelde tracé voor appellant beperkt zijn. Verschuiving in oostelijke richting zou voor andere woningen per saldo meer negatieve gevolgen hebben. 2.3.3. De Afdeling overweegt dat de bezwaren van appellant met name zien op het kruispunt met de Bredaseweg. Blijkens de stukken is de ligging van het kruispunt onder andere afhankelijk van de ligging van de aangrenzende woongebieden. De in dit plan opgenomen kruising zal slechts over een beperkt gedeelte van het perceel van appellant worden aangelegd. Ten behoeve van het tracégedeelte ten zuiden van de Bredaseweg - dat in dit plan niet is opgenomen- zal appellant eveneens een klein deel van zijn percelen moeten afstaan. De woning en de bedrijfsgebouwen van appellant bevinden zich op 100 meter afstand van de door te trekken weg. Appellant heeft, mede gelet op het bovenstaande, niet aannemelijk gemaakt dat zijn belangen in ernstige mate zullen worden aangetast. Nu verschuiving van het kruispunt in oostelijke richting nadelige gevolgen zal hebben voor de woningen nabij de kruising van de Noordwesttangent met de Hultenseweg hebben verweerders naar het oordeel van de Afdeling bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het belang dat is gediend bij verwezenlijking van het tracé zoals opgenomen in het plan, dan aan het individuele belang van appellant. 2.3.4. Gezien het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders in zoverre terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan. Het beroep is ongegrond. Beroep van de [appellanten sub 2] 2.4. Appellanten stellen dat verweerders ten onrechte goedkeuring aan het plan hebben verleend voorzover in het plan niet de verplichting is opgenomen dat een aarden wal moet worden aangelegd. Appellanten voeren daartoe aan dat zij gelet op afspraken die zijn gemaakt bij de gemeentelijke herindeling ervan uit mochten gaan dat het plan de verplichting zou bevatten dat ten westen van de Noordwesttangent een aarden wal zou worden aangelegd. Bovendien is het niet opnemen van een dergelijke verplichting in strijd met de Structuurschets “Over de Donge” (hierna: de Structuurschets) en het bestemmingsplan “Dalem”. Voorts stellen appellanten dat de beschrijving in hoofdlijnen in het onderhavige plan niet te verwezenlijken valt. Appellanten voeren tevens aan dat hun woon- en leefklimaat zal worden aangetast. 2.4.1. Aan de gronden waarop het beroep van appellanten betrekking heeft, heeft de gemeenteraad in het plan de bestemming “Landschappelijke beplanting” met de aanduiding “reservering groene zoom” toegekend. Voor de precieze invulling van deze groene zoom is nog geen keuze gemaakt. 2.4.2. Verweerders vinden dat het bestemmingsplan voldoende garanties biedt voor een verantwoorde inpassing van de groene zoom in het betreffende gedeelte van de tangent. Een verhoging van de maximale hoogte van de wal, zoals appellanten wensen, achten verweerders niet wenselijk gelet op het open karakter van het westelijk gelegen gebied. 2.4.3. De Afdeling stelt voorop dat de gemeenteraad op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften in een plan kan opnemen dan in een voorgaand plan. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan in dit geval een uitzondering had moeten worden gemaakt op dit uitgangspunt. In de stelling van appellanten dat het onderhavige plan niet geheel overeenkomt met het vorige bestemmingsplan hebben verweerders derhalve geen aanleiding behoeven te zien om in zoverre goedkeuring aan het plan te onthouden. Ten aanzien van het betoog van appellanten dat in het plan onvoldoende rekening wordt gehouden met de tussen de gemeente Gilze en Rijen en de gemeente Tilburg over de zogenoemde stadswal gemaakte afspraken, zoals die ook in de Structuurschets zijn opgenomen, overweegt de Afdeling als volgt. Zowel de Structuurschets als het plan geven aan dat de grens tussen de stad en het buitengebied dient te bestaan uit een watergang en een daarnaast aan te leggen afscheiding. Deze afscheiding dient een visuele afscherming van de stedelijke bebouwing en de weg te vormen. De in artikel 8 onder 2, van de planvoorschriften gegeven beschrijving in hoofdlijnen wijkt derhalve niet wezenlijk af van de in de Structuurschets opgenomen omschrijving van het begrip stadswal en derhalve van de door appellanten gestelde afspraken. Ten aanzien van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de afscherming, noemt het plan de aanleg van een aarden wal dan wel een moeraszone, beide voorzien van hoogopgaande beplanting met struiken en bomen. In overleg met de gemeente Gilze en Rijen en omwonenden zal een nadere invulling worden gegeven aan de desbetreffende afscherming. Voorts merkt de Afdeling op dat voorzover de grieven van appellanten zien op de uitvoering van de afscherming, deze bezwaren in de onderhavige procedure niet aan de orde kunnen komen. Ten aanzien van de grief van appellanten dat de beschrijving in hoofdlijnen in het huidige plan ten onrechte aangeeft dat een watergang de aanzet tot een toekomstig natuurgebied vormt, overweegt de Afdeling als volgt. Appellanten hebben onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zich met name in de zomer in de Donge onvoldoende water bevindt, zodat de watergang niet gevoed en het natuurgebied derhalve niet verwezenlijkt kan worden. 2.4.4. Ten aanzien van het bezwaar van appellanten betreffende de vrees voor aantasting van hun woon- en leefklimaat ten gevolge van het plan overweegt de Afdeling dat niet in geschil is dat de geluidsbelasting op de woningen van appellanten vanwege de Noordwesttangent binnen de bij de Wet geluidhinder gestelde normen blijft. De afstand van de woningen van appellanten tot de Noordwesttangent bedraagt 200 meter. Gezien deze afstand is niet aannemelijk dat hun uitzicht in ernstige mate zal worden aangetast. Gelet op het open karakter van het westelijk gelegen gebied, hebben verweerders zich voorts op het standpunt kunnen stellen dat verhoging van de in het plan opgenomen maximale hoogte van de aarden wal niet wenselijk is. 2.4.5. Gezien het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders in zoverre terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan. Het beroep is ongegrond. 2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart de beroepen ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Voorzitter, en drs. G.A. Posthumus en mr. O. de Savornin Lohman, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat. w.g. Cleton w.g. Troost Voorzitter ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2002 234-425.