Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF0312

Datum uitspraak2002-11-13
Datum gepubliceerd2002-11-13
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200201782/1
Statusgepubliceerd


Uitspraak

200201782/1. Datum uitspraak: 13 november 2002 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te [woonplaats], en gedeputeerde staten van Noord-Brabant, verweerders. 1. Procesverloop Bij besluit van 28 juni 2001 heeft de gemeenteraad van Uden, op voorstel van burgemeester en wethouders van 22 mei 2001, vastgesteld het bestemmingsplan "Verwerkingsbedrijf land- en tuinbouw [vergunninghouder], 1e partiële herziening". Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht. Verweerders hebben bij hun besluit van 15 januari 2002, nr. 766689, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Het besluit van verweerders is aangehecht. Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 18 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op 29 maart 2002, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 27 mei 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 oktober 2002, waar appellant, in persoon en bijgestaan door gemachtigde, en verweerders, vertegenwoordigd door mr. A.C.H.A. Tulkens, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is de gemeenteraad, vertegenwoordigd door mr. M.C. Velterop, ambtenaar van de gemeente, daar gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Het plan vormt een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan “Verwerkingsbedrijf Land- en Tuinbouw [vergunninghouder]” ter voldoening aan de uit artikel 30 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna te noemen: WRO) voortvloeiende verplichting. De grond voor deze verplichting ligt in de besluiten van verweerders van 25 maart 1996, kenmerk 146924/157513 en 23 februari 1999, kenmerk 146924/211653. Verweerders hebben bij hun bestreden besluit het plan goedgekeurd. 2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan dat is vastgesteld om te voldoen aan de in artikel 30 van de WRO neergelegde verplichting een nieuw plan vast te stellen, indien aan een eerder vastgesteld bestemmingsplan goedkeuring is onthouden. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast. 2.3. Appellant stelt dat verweerders het plan ten onrechte hebben goedgekeurd. Hij voert daartoe aan dat hij bezwaar heeft tegen de uitbreiding van het bedrijf met 500 m2 buiten het bebouwingsvlak. Voorts heeft appellant bezwaar tegen het plan voorzover dat plan voorziet in de mogelijkheid een laboratorium te bouwen alsmede voorzover het plan voorziet in de mogelijkheid een parkeerterrein aan te leggen achter de scheidingswal richting de Rode Eiklaan. 2.3.1. De gemeenteraad heeft zich op het standpunt gesteld dat in het onderhavige plan gedeelten waaraan door verweerders goedkeuring was onthouden met inachtneming van het besluit van verweerders opnieuw worden bestemd. Het plan voorziet volgens de gemeenteraad niet in een uitbreiding. 2.3.2. Bij hun besluiten van 25 maart 1996 en 23 februari 1999 hebben verweerders gedeeltelijk goedkeuring onthouden vanwege gebreken in de planvoorschriften alsmede vanwege het feit dat het plan een kantoorruimte binnen een hindercirkel toeliet. Nu met in achtneming van deze besluiten een nieuw plan is opgesteld hebben verweerders het plan goedgekeurd. 2.3.3. Het bestemmingsplan “Verwerkingsbedrijf Land- en Tuinbouw [vergunninghouder]” is op 7 september 1995 vastgesteld. Dit plan maakt bebouwing binnen de bebouwingsvlakken op het bedrijfsterrein van [vergunninghouder] mogelijk tot 21.000 m2, waarvan 6.000 m2 een uitbreidingsmogelijkheid betreft. Verweerders hebben bij hun besluit van 25 maart 1996 gedeeltelijk goedkeuring onthouden aan een uitbreidingsmogelijkheid van 1000 m2, daar deze grotendeels was voorzien binnen een geurhindercirkel van een agrarisch bedrijf. Tevens hebben zij goedkeuring onthouden aan een onderdeel van de voorschriften, omdat dit voorzag in bebouwing buiten de compartimenten, zonder dat een totale maximale oppervlakte was bepaald. Ook na een gedeeltelijke vernietiging van het besluit door de Afdeling, is het besluit voorzover het de genoemde onthoudingen van goedkeuring betreft in stand gebleven. Met het plan wordt dan ook beoogd te voldoen aan de uit artikel 30 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening voortvloeiende verplichting. In het onderhavige plan is het plandeel voor de uitbreidingsmogelijkheid van 1000 m2 buiten de geurhindercirkel van het bedrijf voorzien. Tevens kan binnen dit plandeel ook een laboratorium worden gebouwd. Appellant heeft naar het oordeel van de Afdeling geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan verweerders goedkeuring aan deze uitbreidingsmogelijkheid hadden moeten onthouden. Niet is aannemelijk geworden dat appellant ten gevolge van deze uitbreiding overlast zal ondervinden. 2.3.3.1. Ten aanzien van het bezwaar van appellant betreffende de uitbreiding van het bedrijf met 500 m2 bebouwing buiten het bebouwingsvlak, overweegt de Afdeling als volgt. Ingevolge artikel 1, van de planvoorschriften moet onder bebouwing worden verstaan een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Eveneens ingevolge artikel 1, van de voorschriften moet onder bouwwerk worden verstaan elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond. Ingevolge artikel 11.3.2, onder b, van de planvoorschriften, moet bebouwing worden opgericht binnen de bebouwingsgrenzen. Ingevolge artikel 11.3.2, onder c, van de planvoorschriften mogen ook buiten de bebouwingsgrenzen worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming, zoals lichtmasten, waarvan de hoogte niet meer bedraagt dan 8,00 meter. Ingevolge artikel 11.3.2, onder a, van de planvoorschriften mag de hoogte van silo’s ten hoogste 7 meter bedragen. Gelet op het bovenstaande staat het plan slechts bebouwing buiten het bebouwingsvlak toe voorzover het bouwwerken geen gebouwen zijnde, betreft die ten dienste van de bestemming worden gebouwd en waarvan de hoogte maximaal 8,00 meter dan wel 7 meter voor silo’s bedraagt. Appellant heeft niet voldoende aannemelijk gemaakt dat de genoemde bebouwingsmogelijkheden overlast tot gevolg zullen hebben. Ingevolge artikel 11.3.2, onder a, van de planvoorschriften bedraagt de goothoogte van de bebouwing binnen de bebouwingsgrenzen ten hoogste 7 meter, de totale hoogte ten hoogste 10 meter en de hoogte van de silo’s maximaal 7 meter. Gelet op het bovenstaande is niet aannemelijk dat vorengenoemde bebouwingsmogelijkheden een ernstige aantasting van het landschap tot gevolg zullen hebben. 2.3.3.2. Ten aanzien van de grief van appellant gericht tegen de aanleg van een parkeerterrein achter de afscheidingswal richting Rode Eiklaan, merkt de Afdeling op dat deze parkeerplaats geen onderdeel uitmaakt van de partiële herziening en derhalve in deze procedure niet aan de orde is. 2.3.3.3. Gezien het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders terecht goedkeuring hebben verleend aan het plan. Het beroep is ongegrond. 2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat. w.g. Cleton w.g. Troost Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2002 234-425.