Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF0320

Datum uitspraak1999-02-11
Datum gepubliceerd2006-08-09
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers26492 HK ZA 99/30
Statusgepubliceerd


Indicatie

Huurovereenkomst is geëindigd voor de toepassing van de schuldsanering, geen huurrecht in de boedel. Ontruimingsbevoegdheid wordt niet door de afkoelingsperiode als bedoeld in artikel 309 Fw getroffen, het bepaalde in artikel 301 lid 2 en 3F doet hieraan niet af, nu deze bepalingen alleen betrekking hebben op verhaal van de schuld.


Uitspraak

PRESIDENT VAN DE ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE DORDRECHT Vonnis in kort geding in de zaak van: de stichting X. gevestigd te P. eiseres, gemachtigde Chr.J. van Overbeeke tegen Y. wonende te P. Mr. M.S.D. Wijman in haar hoedanigheid van bewindvoerder van Y. kantoorhoudende te Zwijndrecht, verweersters, verschenen in persoon. Partijen zullen verder worden aangeduid als de Woningstichting, Y. en de bewindvoerder. Het procesverloop. Deurwaarder G. Bakker, deurwaarder bij de arrondissementsrechtbank te Dordrecht, kantoorhoudende te Dordrecht (verder: de deurwaarder) heeft zich met een door hem op grond van artikel 438 lid 4 van het Wetboek van Rechtsvordering opgemaakt proces-verbaal d.d. 26 januari 1999, met aangehechte producties, bij de president vervoegd teneinde deze in kort geding tussen de betrokken partijen te doen beslissen. Na daartoe verkregen verlof heeft de deurwaarder bij exploit van 27 januari 1999 partijen opgeroepen om voor de president in kort geding te verschijnen. Ter terechtzitting van 2 februari 1999 heeft de deurwaarder, bij mond van Chr. J. van Overbeeke en onder overlegging van een pleitnota, zijn verzoek aan de president aangevuld. Partijen hebben de zaak, onder overlegging van de pleitnotities, nader toegelicht. De Woningstichting bij monde van Chr.J. van Overbeeke en Y. bij monde van de bewindvoerder. Het geschil 1. Op grond van de -in zoverre niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken- stelling van partijen en in het geding gebrachte producties wordt in het geding van het volgende uitgegaan: • Op 17 september 1998 heeft de kantonrechter te Dordrecht bij verstek vonnis gewezen tussen de Woningstichting als eiseres en Y. als gedaagde anderzijds. Bij dit uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis heeft de kantonrechter de tussen de Woningstichting en Y. bestaande huurovereenkomst met betrekking tot het pand Z. te Zwijndrecht ontbonden en Y. onder meer veroordeeld om voormeld pand binnen 3 dagen na betekening van het vonnis te ontruimen. Dit vonnis is op 21 september 1998 aan Y. betekend. • Op 15 januari 1999 heeft de Woningstichting de ontruiming van het voormelde pand tegen 25 januari 1999 aan Y. doen toezeggen. • Bij beschikking van 21 januari 1999 heeft de rechtbank op verzoek van Y. ten aanzien van haar de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken met benoeming van mr. M.S.D. Wijman tot bewindvoerder (insolventienummer 99/12 R). • In deze beschikking is voorts de volgende bepaling opgenomen: "bepaald dat elke bevoegdheid van derden tot verhaal op tot de boedel behorende goederen of tot opeising van goederen die zich in de macht van de schuldenaar bevinden, binnen een periode van één maand vanaf heden niet zonder machtiging van de rechter-commissaris kan worden uitgeoefend." 2. Bij zijn ter terechtzitting aangevuld proces-verbaal van 26 januari 1999 heeft de deurwaarder de president in kort geding verzocht te beslissen op de volgend vragen: • Is het gebruik van de door de kantonrechter bij vonnis toegekende ontruimingsbevoegdheid, rechtmatig indien er een schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard ten aanzien van de huurster? • Kan deze bevoegdheid ook worden uitgeoefend gedurende een afkoelingsperiode? Voorts heeft de deurwaarder verzocht machtiging te verlenen om de ontruiming van de woning op zo kort mogelijke termijn aan te zeggen en uit te voeren, indien wordt bepaald dat de ontruiming rechtsmatig kan plaatsvinden, en een termijn te bepalen tegen welke datum de ontruiming opnieuw kan worden aangezegd, indien de afkoelingsperiode dient te worden geëerbiedigd. 3. Op de voormelde vragen en de daaromtrent door partijen ingenomen standpunten zal voor zover nodig in het navolgende worden ingegaan. De beoordeling. 4. Bij definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling omvat de boedel ingevolge artikel 295 Fw. De goederen van de schuldenaar ten tijde van de uitspraak tot toepassing van die regeling en de goederen die hij tijdens de toepassing van die regeling verkrijgt. Door de ontbinding van de huurovereenkomst tussen partijen bij het vonnis van de kantonrechter van 17 september 1998 is het huurrecht van Y. op die datum geëindigd. Hieruit volgt dat zij bij het uitspreken van de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling op 21 januari 1998 zonder recht of titel in de woning aan het Z. te P. verbleef. Feiten of omstandigheden waaruit volgt dat Y. nadien weer het huurrecht heeft verkregen zijn niet aangevoerd. 5. Uit het voorafgaande volgt dat de boedel niet het huurrecht van de woning omvat en dat Y. zonder recht of titel in de woning verblijft. Er is derhalve ook geen sprake van de opeising en afgifte van een goed dat zich in de macht van Y. bevindt. Voorts gaan met de ontruiming op zich geen mogelijkheden voor de boedel verloren. Geconcludeerd dient dan ook te worden dat de ontruimingsbevoegdheid van de Woningstichting niet door de afkoelingsperiode als bedoeld in artikel 309 Fw. Wordt getroffen. Het bepaalde in artikel 301 lid 2 en 3 Fw. doet daar niet aan af, aangezien deze bepalingen alleen betrekking hebben op verhaal van de schuld en niet op de ontruiming van een woning. Hetzelfde geldt voor het bepaalde in artikel 305 Fw. nu de huur reeds voor het ingaan van de schuldsaneringsregeling is geëindigd. 6. Ook het beroep op het tijdsverloop tussen de uitspraak van het vonnis van de kantonrechter en de aanzegging van de ontruiming, de persoonlijke omstandigheden en goede voornemens van Y. en de voorbeeldregeling van Acdes (vereniging van woningbouwcoöperaties) en de NVVK (Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet) kan Y. niet baten. Deze omstandigheden zijn immers niet van invloed op de ontruimingsbevoegdheid van de Woningstichting, die op een (onherroepelijke) executoriale titel berust. 7. De vraag of de schuldsaneringsregeling kon worden uitgesproken kan onbesproken blijven, aangezien in dit geding niet tegen die uitspraak kan worden opgekomen. Krachtens artikel 292 lid 1 Fw. staat tegen die uitspraak van de rechtbank immers geen verzet, hoger beroep of cassatie tegen open. 8. Uit het voorafgaande blijkt dat de onder 2. vermelde vragen van de deurwaarder - in het onderhavige geval waarin de huurovereenkomst reeds was ontbonden voordat de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling werd uitgesproken- beide bevestigend beantwoord worden en dat de verzochte machtiging om de ontruiming van de woning op zo kort mogelijke termijn aan te zeggen en uit te voeren verleend kan worden. 9. Gelet op het bijzondere karakter van deze procedure zullen de proceskosten gecompenseerd worden. De beslissing. De president: Machtigt de deurwaarder om de ontruiming van de woning aan het Z. te P. op zo kort mogelijke termijn aan te zeggen en uit te voeren. Bepaald dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt. Dit vonnis is gewezen door mr. C. Sikkel en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 februari 1999, in tegenwoordigheid van de griffier.