Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF0326

Datum uitspraak2002-11-08
Datum gepubliceerd2002-11-13
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersBK 996/01
Statusgepubliceerd


Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK Nr. 996/01 8 november 2002 Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, derde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van mevr. X te Z tegen de uitspraak van de ambtenaar der gemeentelijke belastingen van de gemeente Gaasterlân-Sleat (: de ambtenaar), gedaan op het bezwaarschrift van de belanghebbende tegen de ten aanzien van haar genomen beschikking ingevolge de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet). 1. Ontstaan en loop van het geding. Ingevolge de Wet heeft de ambtenaar de waarde met betrekking tot de onroerende zaak Ige a-wei 61 te Z (: de onroerende zaak) waarvan de belanghebbende eigenaar en gebruiker is, vastgesteld bij beschikking, gedateerd 27 februari 2001. Daarbij is de waarde vastgesteld op f. 330.000,--. Bij de uitspraak waarvan beroep, gedagtekend 26 oktober 2001, is de bovenvermelde waarde door de ambtenaar verminderd tot op f. 261.000,--. Bij beschikking van 28 februari 2002 is de waarde, zoals genoemd in de uitspraak van de ambtenaar, van de onroerende zaak vastgesteld op f. 261.000,--. Het beroepschrift (met bijlagen) is op 28 november 2001 ter griffie ingekomen. De ambtenaar heeft op 6 maart 2002 een verweerschrift (met bijlagen) ingediend. De belanghebbende heeft op 2 augustus 2002 een conclusie van repliek ( met bijlagen) ingediend waarvan afschrift is gestuurd aan de ambtenaar. Bij de mondelinge behandeling van 15 augustus 2002, gehouden te Leeuwarden, waren aanwezig de belanghebbende en de ambtenaar bijgestaan door de taxateur dhr. A. Het gerechtshof heeft op 29 augustus 2002 mondeling uitspraak gedaan; afschriften van het daarvan opgemaakte proces-verbaal zijn op 2 september 2002 per aangetekende post aan de partijen verzonden. Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd. Op 16 september 2002 is bij het gerechtshof een verzoek van de belanghebbende ingekomen om de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Het door de belanghebbende verschuldigde griffierecht is op 11 oktober 2002 voldaan. 2. De feiten. Op grond van de gedingstukken en het ter zitting verhandelde staat tussen de partijen als niet dan wel onvoldoende weersproken, vast: 2.1. Bij beschikking van 28 februari 2002 is door de ambtenaar ten aanzien van de belanghebbende als eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak de waarde van die onroerende zaak vastgesteld . De beschikking geldt voor het tijdvak van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004. De onroerende zaak betreft een in plm. 1915 gebouwde vrijstaande woning met garage, erf en tuin op een kavel van 1.520 m2. 2.2. Zoals blijkt uit het bepaalde in artikel 17 van de Wet waardering onroerende zaken (: de Wet) wordt de waarde bepaald op de waarde die per 1 januari 1999 aan de betreffende onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Ingevolge artikel 18, eerste lid van de wet wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald naar de waarde die de zaak op de waardepeildatum heeft naar de staat waarin de zaak op die datum verkeert. 2.3. De door de ambtenaar aan de onroerende zaak toegekende waarde bedraagt per waardepeildatum, na bezwaar, f. 261.000,--. De ambtenaar verwijst voorde onderbouwing hiervan naar het verweerschrift alsmede een taxatierapport van 19 februari 2002 opgemaakt door de taxateur dhr. B, werkzaam bij C b.v.. In het verweerschrift wordt een drietal vergelijkingspercelen genoemd. 2.4. De belanghebbende bestrijdt de vastgestelde waarde, één en ander zoals weergegeven in de van haar afkomstige stukken. Zij stelt zich op het standpunt - kort weergegeven - dat aan de onroerende zaak een lagere waarde moet worden toegekend om reden dat er sprake is van ernstige bodemdaling alsmede de omstandigheid dat zij veel last ondervindt van geparkeerde auto's voor haar onroerende zaak. De belanghebbende staat een waarde voor van f. 230.000,--. 3. Het geschil en de standpunten van partijen. In geschil is de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 1999. Verwezen wordt naar de gedingstukken. Partijen hebben ter zitting hun onderscheidene standpunten gehandhaafd. Door partijen werden ter voormelde zitting aan hun standpunten geen nadere gronden aangevoerd. 4. De overwegingen omtrent het geschil: 4.1. Naar het oordeel van het gerechtshof heeft de ambtenaar, op wie de bewijslast rust, tegenover de gemotiveerde weerspreking door de belanghebbende aangaande de waarde van de onroerende zaak, met het enkel overleggen van het taxatierapport de vastgestelde waarde van het totaal van de onroerende zaak, zijnde f. 261.000,--, onvoldoende aannemelijk gemaakt. Het gerechtshof kan de belanghebbende volgen in haar redenering aangaande het waardedrukkende effect van de overlast van geparkeerde auto's voor haar onroerende zaak nu van de zijde van de ambtenaar op deze overlast in het taxatierapport in het geheel niet wordt ingegaan. Het gerechtshof stelt deze waardedrukkende invloed van voornoemde geluidsoverlast in goede justitie op f. 11.000,--. 4.2. Voor een lagere waardevaststelling zoals de belanghebbende die voorstaat, ziet het gerechtshof geen aanleiding nu de belanghebbende geen argumenten in het geding heeft gebracht die een dergelijke verdere verlaging - dan die tot op f. 250.000,-- - zouden rechtvaardigen. Met name laat het gerechtshof in het midden of er sprake is van bodemdaling ten gevolge van de waterwinning en het effect daarvan, zoals door de belanghebbende gesteld, nu ook de vergelijkingspercelen deze eventuele last van bodemdaling zullen ondervinden nu deze daling zich - indien aanwezig - niet alleen zal beperken tot belanghebbendes onroerende zaak. In zoverre hoefde de taxateur in zijn rapport met deze (vermeende) bodemdaling geen rekening te houden. 5. De conclusie Het beroep is mitsdien ten dele gegrond. 6. De proceskosten Het gerechtshof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De ambtenaar dient derhalve te worden veroordeeld tot een tegemoetkoming in de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij het gerechtshof redelijkerwijs heeft moeten maken. Het gerechtshof bepaalt deze op € 25,20. 7. De beslissing Het gerechtshof vernietigt de uitspraak van de ambtenaar; stelt de waarde van de onroerende zaak Ige Galamawei 61 te Oudega vast op een bedrag van f. 250.000,--, zijnde € 113.445,--; gelast dat de ambtenaar de belanghebbende het griffierecht van € 29,-- vergoedt; bepaalt de door de gemeente Gaasterlân-Sleat te betalen tegemoetkoming in belanghebbendes kosten van het beroep op €25,20 aan reiskosten. Gedaan op 8 november 2002 door mr. Drion, raadsheer, lid van de derde enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van de griffier Gerrits en ondertekend door voornoemde raadsheer en door voornoemde griffier. Op 13 november 2002 afschrift aangetekend verzonden aan beide partijen. De griffier van het gerechtshof te Leeuwarden.