Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF0338

Datum uitspraak2001-04-06
Datum gepubliceerd2006-08-09
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers311/ 1999
Statusgepubliceerd


Indicatie

Overlijden van de schuldenaar dient te leiden tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling. Voor een dergelijke beëindiging bepaalt artikel 350 lid 5 Faillissementswet dat de nalatenschap alsdan van rechtswege in staat van faillissement verkeert. De schuldenaar was gehuwd in gemeenschap van goederen. Op de weduwe blijft de schuldsaneringsregeling van toepassing. Faillissement van de nalatenschap zou derhalve betekenen dat de gemeenschap van goederen zowel in het faillissement als in de voortdurende schuldsaneringsregeling van de weduwe betrokken zou moeten worden. Uit een oogpunt van systematiek van de wet is dat niet goed denkbaar. De rechtbank is daarom van oordeel dat in dit geval als het onderhavige geldt dat de gemeenschap van goederen in de schuldsaneringsregeling wordt afgewikkeld en dat de nalatenschap niet van rechtswege in staat van faillissement verkeert.


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank te Dordrecht Arrest gewezen inzake Bij vonnis van deze kamer van 15 december 1999 is de definitieve schuldsanering uitgesproken ten aanzien van: X., Wonende te P., Appellant, Hierna te noemen: X., De rechter- commissaris heeft de schuldsanering voor beëindigen voorgedragen op de grond dat de schuldenaar op 5 augustus 2000 is overleden. Overlijden van de schuldenaar dient naar het oordeel van de rechtbank te leiden tot beëindiging van de regeling omdat de schuldenaar de uit de regeling voortvloeiende verplichtingen niet meer kan nakomen. Voor een dergelijke beëindiging bepaalt artikel 350 lid 5 Faillissementswet dat de nalatenschap alsdan van rechtswege in staat van faillissement verkeert. De schuldenaar was gehuwd in gemeenschap van goederen. Op de weduwe blijft de schuldsaneringsregeling van toepassing. Faillissement van de nalatenschap zou derhalve betekenen dat de gemeenschap van goederen zowel in het faillissement als in de voortdurende schuldsaneringsregeling van de weduwe betrokken zou moeten worden ( artikel 63 en 313 Faillissementswet). Uit een oogpunt van systematiek van de wet is dat niet goed denkbaar. De rechtbank is daarom van oordeel dat in dit geval als het onderhavige geldt dat de gemeenschap van goederen in de schuldsaneringsregeling wordt afgewikkeld en dat de nalatenschap niet van rechtswege in staat van faillissement verkeert. Daarom hoeft thans geen curator te worden aangesteld en wordt het salaris van de bewindvoerder pas vastgesteld bij beëindiging van de op de weduwe van toepassing zijnde schuldsaneringsregeling. De beslissing De rechtbank: beëindigt de toepassing van de schuldsaneringsregeling. Gewezen door mr. P. G. J. de Heij, lid van de genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 april 2001, in tegenwoordigheid van de griffier. Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekomt, uitsluitend via een advocaat en procureur binnen acht dagen van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te Den Haag.