Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF0357

Datum uitspraak2002-10-09
Datum gepubliceerd2002-11-13
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCollege van Beroep voor het bedrijfsleven
ZaaknummersAWB 01/1045
Statusgepubliceerd


Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven No. AWB 01/1045 9 oktober 2002 14912 Wet personenvervoer 2000 Dienstregeling Uitspraak in de zaak van: 1. A, te X, 2. B en 43 andere bewoners van de "C", te X, 3. Bewoners Vereniging D, te X, 4. Samenwerkingsverbond Bonden voor Ouderen (ANBO, KBO en PCOB), te X, appellanten, tegen Gedeputeerde Staten van Overijssel, verweerder, gemachtigde: G. Zwarthoff, 1. De procedure Op 18 december 2001 heeft het College van appellant onder 1 een beroepschrift ontvangen, beweerdelijk mede namens appellanten, onder 2, 3 en 4 ingediend, waarbij beroep wordt ingesteld tegen een besluit van 30 oktober 2001, verzonden op 5 november 2001. Bij dit besluit hebben verweerders de bezwaren tegen de vaststelling van de dienstregeling interlokaal vervoer OAD voor Overijssel 2001/2002 ongegrond verklaard. Op 2 april 2002 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden op 14 augustus 2001, waar partijen hun standpunt nader hebben toegelicht. 2. De grondslag van het geschil Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting staan in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden vast. - Het beroepschrift is gedateerd 13 december 2001 en verzonden per zogenoemde "gewone" post. - Op de envelop staat als datumstempel 18 XII. Het stempel bevat niet de aanduiding 0.00 (uur). - Ter zitting heeft appellant verklaard bereid te zijn onder ede te bevestigen dat hij de envelop op 13 december 2001 in een hiertoe bestemde postbus heeft gedeponeerd. 3. De ontvankelijkheid van het beroep Ingevolge het bepaalde in artikel 6:7 juncto 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) eindigde de termijn voor het indienen van het beroep, welke was aangevangen op 6 november 2001, op 17 december 2001. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:9, lid 1, van de Awb is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Het beroepschrift is ontvangen op 18 december 2001, zodat het niet met toepassing van deze bepaling als tijdig ingediend kan worden aangemerkt. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:9, lid 2, van de Awb is bij verzending per post een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Het beroepschrift is per post verzonden en niet later dan een week na afloop van de termijn ontvangen. Uit het poststempel, dat niet een aanduiding 0.00(uur) te zien geeft, blijkt niet dat het beroepschrift voor het einde van de termijn ter post bezorgd. Blijkens dit stempel is het beroepschrift ter post behandeld op 18 december 2001. Tegenover dit poststempel vormt de enkele verklaring van appellant onder 1, ook indien onder ede afgelegd, mede gelet op het belang van appellant onder 1 bij zijn verklaring naar het oordeel van het College onvoldoende tegenbewijs. Derhalve is niet aannemelijk gemaakt dat het beroepschrift tijdig per post is bezorgd. Het risico voor onjuiste, c.q. minder goed leesbare afstempeling dient voor rekening van appellanten te komen nu de verzending van het beroepschrift niet is aangetekend, maar is gekozen voor verzending per gewone post. De conclusie moet zijn dat het beroep van appellanten reeds vanwege termijnoverschrijding niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb. 4. De beslissing Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Aldus gewezen door mr D. Roemers, mr M.J. Kuiper en mr M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van mr R.H.L. Dallinga, als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2002. w.g. D. Roemers De griffier is buiten staat om te tekenen