
Jurisprudentie
AF0376
Datum uitspraak2000-03-21
Datum gepubliceerd2006-08-07
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers00.127/R.63302 en 00.129/R.63304
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-08-07
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers00.127/R.63302 en 00.129/R.63304
Statusgepubliceerd
Indicatie
Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening van het bestaan vormt (mede) afwijzingsgrond.
Uitspraak
Arrondissementsrechtbank Haarlem Enkelvoudige kamer
X. en Y. e/v X, beiden wonende te P.,
Verzoekers,
hebben op 28 februari 2000 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Ter terechtzitting van 21 maart 2000 zijn verzoekers gehoord het proces-verbaal van dit verhoor dient als hier ingevoegd te worden beschouwd.
Op grond van artikel 288, lid 2 Fw dient de rechtbank bij iedere aanvraag ambtshalve te toetsen of de schulden ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van schulden niet te goeder trouw is geweest. Indien de rechtbank concludeert dat goede trouw ontbreekt, kan de aanvraag worden afgewezen. De bedoeling van de wetgever bij de invoering van deze toets is geweest dat een schuldenaar niet op gemakkelijke wijze ten onrechte van de regeling gebruik maakt en heeft op het oog de belangen van de schuldeisers.
In de onderhavige zaak blijkt uit de bij de verzoekschriften gevoegde stukken dat de totale schuldenlast van verzoekers fl. 21.115,85 bedraagt. Van dit bedrag is meer dan fl. 13.000,- ontstaan ten gevolge van boetes, fraude, het laten oplopen van huurschuld, het niet betalen van motorrijtuigenbelasting en het niet terugbetalen van leenbijstand die de gemeente Heemskerk heeft verstrekt ten behoeve van de inrichting van de woning.
Met betrekking tot de vorderingen van overheidsorganen voortvloeiend uit of gebaseerd op de wet, i.c. de vorderingen van het C.J.I.B. en de Belastingdienst, is de rechtbank van oordeel dat het hier gaat om betalingsverplichtingen aan de gemeenschap die aan ieder die deel uitmaakt van de gemeenschap gelijkelijk worden opgelegd.
Nu verzoekers gedurende lange periode aan zojuist genoemde verplichtingen geen gehoor hebben gegeven terwijl het bestaan van de verplichtingen voortdurend kenbaar moet zijn geweest kan thans niet worden gezegd dat wegens het niet nakomen van die verplichtingen op dit moment bestaande schulden te goeder trouw zijn ontstaan.
Uit de woorden van verzoekers maakt de rechtbank op dat het ontstaan van bepaalde schulden hen niet kan worden verweten omdat zij niet op de hoogte waren van de geldende regels.
Deze stelling kan niet worden aanvaard. Van verzoekers mag worden verwacht dat zij zich, voordat zij bijvoorbeeld een huurovereenkomst aangaan of een auto aanschaffen, van tevoren op de in dat verband voor hen geldende regels op de hoogte stellen. Voor zover zij dit nalaten dienen de gevolgen daarvan voor hun rekening te blijven.
Voorts is de rechtbank van mening dat, er van uitgaande dat verzoekers en hun kinderen voor de voorziening in het levensonderhoud volledig waren aangewezen op een bijstandsuitkering ten tijde van het ontstaan van de schulden het laten oplopen van de huurschuld, het laten ontstaan van boetes en fraudevorderingen en het onbetaald laten van leenbijstand blijk geeft van een tekortschietnd besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening van het bestaan.
Redelijkerwijs dienen betrokkenen die aangewezen zijn op een bijstandsuitkering te beseffen dat vanuit hun uitkeringssituatie terugbetaling van voornoemde bedragen welhaast onmogelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de schulden derhalve niet te goeden trouw ontstaan en is dit een reden om het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling af te wijzen. De rechtbank is zich bewust van de benarde situatie waarin verzoekers verkeren, maar dat kan op zichzelf niet leiden tot de conclusie dat de schulden te goeder trouw zijn ontstaan of dat aan het niet te goeder trouw zijn niettemin moet worden voorbijgegaan.
De verzoeken tot definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling dienen derhalve te worden afgewezen.
Beslissing
De rechtbank:
• wijst de verzoeken af
Gewezen door mr. M.C.M. van Dijk, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 maart 2000 in tegenwoordigheid van de griffier.