
Jurisprudentie
AF0387
Datum uitspraak2000-07-18
Datum gepubliceerd2006-08-07
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers00.353/R. 66113 + 00.354/ R. 66114
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-08-07
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers00.353/R. 66113 + 00.354/ R. 66114
Statusgepubliceerd
Indicatie
Gedrag van verzoeker, niet alleen op financieel gebied maar ook ter zitting, leidt tot de vrees dat hij zijn verplichtingen niet zal nakomen.
Uitspraak
Arrondissementsrechtbank Haarlem
enkelvoudige kamer
X. en Y. beide wonende te P.
VERZOEKERS, hebben op 16 juni 2000 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Ter terechtzitting van 11 juli 2000 zijn verzoekers gehoord. Het proces-verbaal van dit verhoor dient als hier ingevoegd te worden beschouwd.
De rechtbank is zich er van bewust dat verzoekers in een benarde schuldenpositie verkeren. Dit neemt echter niet weg, dat de rechtbank moet toetsen of verzoekers, volgens de criteria van de wet, in aanmerking komen voor de schuldsanering.
Ingevolge artikel 288, lid 1, onder b, FW wordt het verzoek om toepassing van de schuldsanering afgewezen indien er gegronde vrees bestaat dat de schuldenaar tijdens de toepassing van de schuldsaneringsregeling zal trachten zijn schuldeisers te benadelen of zijn uit de schuldsanering voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren zal nakomen.
Uit de woorden van verzoekster maakt de rechtbank op dat zij zeer gemotiveerd is voor een schuldsaneringsregeling en dat zij van mening is dat het van groot belang is voor haar gezin dat de sanering een succes wordt. Ten aanzien van haar bestaat in beginsel geen beletsel de wettelijke schuldsanering uit te spreken. Uit haar woorden maakt de rechtbank op dat verzoekster van mening is dat ook verzoeker moet inzien dat schuldsanering in het belang is van zijn gezin. Van dit laatste is de rechtbank echter niet overtuigd.
De schulden bestaan voor een bedrag van f 6.965,93 uit schulden die samenhangen met het bezit van de auto, die met name in gebruik was bij verzoeker. Een aanzienlijk bedrag is gemoeid met achterstallige wegenbelasting en een vordering van het waarborgfonds voor het motorverkeer. Verzoeker heeft ter zitting verklaard dat hij de auto tot ongeveer een anderhalve maand a twee maanden geleden in bezit gehad heeft.
Verder valt op dat verzoekers vooral de vaste lasten onbetaald laten. De vordering van de ziektekostenverzekering bedraagt f 7.363,50; de vordering van de verhuurder f 8.132,63; de vordering van het energiebedrijf bedraagt f 1.792,76 en de vordering uit hoofde van telefoonkosten (gecumuleerd) f 4.315,11. Ter zitting heeft verzoeker verklaard dat zij enige tijd gebruik hebben gemaakt van een regeling voor budgetbeheer, teneinde de toename van huishoudelijke schulden te beperken. Verzoeker heeft echter verklaard dat zij dit budgetbeheer hebben beeindigd. Als redengeving heeft hij daarvoor aangevoerd, dat dit noodzakelijk was, omdat verzoekers eraan gewend waren dat, indien de uitkeringsdatum van de sociale dienst op een zaterdag viel, de sociale dienst de uitkering al vrijdag overmaakte, zodat verzoekers in het weekeinde al over het geld konden beschikken. Onder het regime van het budgetbeheer duurde het een week langer voor zij over het inkomen konden beschikken en daarvoor hadden zij de financiele ruimte niet. Verzoeker heeft ook ter zitting verklaard dat hij in de sanering absoluut niet meer van budgetbeheer gebruik wil maken. Hij heeft daarbij aangevoerd dat verzoekers machtigingen hebben verleend, waarmee de vaste lasten rechtstreeks door de sociale dienst vanuit de uitkering worden voldaan. Aldus hebben verzoekers zich, in de woorden van verzoeker, van een informeel budgetbeheer verzekerd. Verzoeker heeft daaraan toegevoegd dat hij er op moet kunnen rekenen dat het gezin f 200,-- per week te besteden heeft, omdat verzoekers anders niet rond kunnen komen.
Voorts heeft verzoeker ter zitting verklaard dat hij, als de sanering wordt uitgesproken "eerst eens een jaar moet bijkomen" en dat hij "daarna wel zal zien of hij werk gaat zoeken".
Uit het gedrag en de uitlatingen van verzoeker, in onderlinge samenhang bezien, maakt de rechtbank op dat de wettelijke schuldsanering voor verzoeker geen positieve, maar vooral een negatieve keuze is, "iets beters is er niet", en dat hij vooral de schone lei wenst. Dat verzoeker zich er van bewust is dat het verkrijgen van de schone lei wel het een en ander van hem vergt en zich daarnaar gedraagt, blijkt gezien al het vorenstaande, niet uit zijn uitlatingen en zijn handelwijze. Veeleer wekt verzoeker de indruk dat hij de sanering alleen op zijn eigen voorwaarden wil. Daarbij dient te worden betaald. Personen die van budgetbeheer gebruik maken krijgen onder andere ook inzicht in hoe zij hun uitgavenpatroon kunnen beheersen, zodat zij na enige tijd weten hoe zij met hun inkomen kunnen rondkomen. De beeindiging van het budgetbeheer, terwijl verzoekers veel huishoudelijke schulden hebben laten ontstaan, waarover zij hebben verklaard dat zij niet weten hoe die zijn ontstaan, is voor de vraag of verzoekers hun verplichtingen inde schuldsanering zullen nakomen, dan ook een negatieve indicatie.
Daar komt nog bij dat verzoeker ter zitting heeft gedemonstreerd dat hij zeer agressief wordt, als de regels niet helemaal zijn, zoals hij dat wil hebben. In dat verband heeft de rechtbank verzoeker expliciet gevraagd of hij constructief met een bewindvoerder kan samenwerken. Verzoekers antwoord dat hij dat nog niet wist, omdat hij de bewindvoerder niet kent, wekt tegenover zijn gedrag op de zitting en zijn hiervoor weergegeven uitlatingen, en gelet op het feit dat de schuldsanering niet zal nakomen. Nu verzoeker niet tot schuldsanering kan worden toegelaten, kan aangezien verzoekers in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, ook verzoekster niet worden toegelaten tot schuldsanering.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de vorderingen die inde weg staan aan de minnelijke regeling blijkens de verklaring van B & W kennelijk zijn beperkt tot de drie vorderingen van de Officier van Justitie, tezamen f 1.227,92. Dit zou beteken dat als verzoekers er in zouden slagen omtrent deze vorderingen een regeling te treffen, zodat zij niet meer aan de orde zijn, een minnelijke regeling voor de rest van de schulden, ook buiten de wettelijke schuldsanering, tot de mogelijkheden behoort. Voor verzoekster staat bovendien de mogelijkheid open binnen het huwelijk opheffing van de gemeenschap te vorderen en voor haarzelf een verzoek tot schuldsanering in te dienen.
Tegen de achtergrond van bovengenoemde omstandigheden acht de rechtbank de verzoeken niet toewijsbaar.
Beslissing
De rechtbank:
• wijst de verzoeken af.
Gewezen door mr. M.C.M. van Dijk, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juli 2000 in tegenwoordigheid van de griffier.