Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF0399

Datum uitspraak2001-01-31
Datum gepubliceerd2006-08-07
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
Zaaknummers67762/2001
Statusgepubliceerd


Indicatie

Er is een regresvordering op gedaagde ontstaan ná de toepassingverklaring van de schuldsaneringsregeling op laastsgenoemde. De daaraan ten grondslag liggende rechtsverhouding dateert echter van vóór de inwerking ervan. Ingevolge het bepaalde in artikel 299 lid 1 onder e Fw werkt de schuldsaneringsregeling dan ook ten aanzien van de regresvordering. Op grond van art. 299 lid 2 Fw kunnen dergelijke vorderingen niet anders worden ingesteld dan door aanmelding ter verificatie.


Uitspraak

Vonnis : 31 januari 2002 Rolnummer : 67762/2001 (versneld regime) De rechtbank te Maastricht, enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van: [eiseres], wonende te [woonplaats eiseres], eiseres procureur mr. O.W. Ykema (toevoeging); tegen: [gedaagde], wonende te [woonplaats gedaagde], gedaagde, procureur mr. J.A. Moonen. 1. Het verloop van de procedure 1.1 Eiseres, hierna te noemen "de vrouw", heeft gedaagde, hierna aan te duiden als "de man", onder versneld regime gedagvaard om te verschijnen voor deze rechtbank en heeft overeenkomstig die dagvaarding en onder overlegging van producties geconcludeerd voor eis. 1.2 De man heeft onder het overleggen van producties geantwoord. 1.3 Op de voet van artikel 141a (oud) van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is een comparitie na antwoord gelast. Van het verhandelde ter comparitie is proces-verbaal opgemaakt, dat zich bij de stukken bevindt. 1.4 Vervolgens hebben partijen elk een conclusie na comparitie genomen, waarbij de vrouw producties heeft overgelegd. 1.5 Ten slotte hebben zij de rechtbank verzocht te beslissen op het rechtbankdossier, waarna de uitspraak nader is bepaald op heden. 2. Het geschil 2.1 Tussen partijen, op 28 april 1980 met elkaar gehuwd, is bij beschikking d.d. 26 oktober 1995 van deze rechtbank de echtscheiding uitgesproken, waarop op 29 januari 1996 in-schrijving in de daartoe bestemde registers heeft plaatsgevonden. Uit het huwelijk zijn twee kinderen geboren, waarover de vrouw bij voormelde beschikking tot voogdes is benoemd. 2.2 Partijen kwamen in het kader van de verdeling van de huwelijksgemeenschap overeen dat de man de gemeenschapsschulden voor zijn rekening zou nemen. Dit zou zijn draagkracht zodanig verminderen, dat hij geen kinderalimentatie zou behoeven te voldoen. 2.3 Bij vonnis d.d. 16 september 1999 van deze rechtbank is op de man de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing verklaard, zoals opgenomen in titel III van de Faillissementswet. 2.4 De man heeft een tweetal gemeenschapsschulden onbetaald gelaten, te weten een schuld aan de ABN Amro-bank, groot fl. 3.003,47, en een schuld aan de MNF-bank, groot fl. 10.696,81. Deze crediteuren hebben hun vordering ter verificatie bij de bewindvoerder ingediend. Ook hebben zij verhaal gezocht op de vrouw, welke op deze schulden bedragen van respectievelijk fl. 2.102,43 en fl. 8.425,- heeft voldaan, waarna haar finale kwijting is verleend. 2.5 De vrouw stelt dat de man, door de twee genoemde gemeenschapsschulden onbetaald te laten, toerekenbaar is tekortgeschoten in de overeenkomst (weergegeven onder 2.2) die zij met hem heeft gesloten. Zij stelt uit dien hoofde een vordering ten titel van schadevergoeding ter hoogte van de betaalde bedragen (in totaal fl. 10.527,43) op hem te hebben. 2.6 Aangezien haar vordering ook na sommatie onbetaald is gebleven, heeft de vrouw gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: de man te veroordelen om aan haar tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen een bedrag van fl. 10.527,43, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6: 119 BW vanaf 17 februari 2000, de dag van de sommatie, tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure. 2.7 De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd. 3. De beoordeling 3.1 De vrouw stelt dat haar een vordering ten titel van schadevergoeding toekomt, welke is ontstaan uit de wanprestatie van de man, daarin bestaande dat hij het tweetal genoemde gemeenschapsschulden onbetaald heeft gelaten. Zij meent verder, zo begrijpt de rechtbank, dat deze vordering op de man eerst is ontstaan na de toepassingverklaring van de schuldsaneringsregeling op de man, omdat de crediteuren eerst nadien op haar verhaal hebben gezocht. Daarom, zo stelt de vrouw, valt de onderhavige vordering niet onder de werking van de schuldsaneringsregeling en kan zij buiten de boedel om op de man worden verhaald, zoals zij thans poogt te doen. 3.2.1 Het betoog van de vrouw faalt. Haar vordering op de man dient immers niet als een vordering ten titel van schadevergoeding uit wanprestatie te worden aangemerkt, maar als een uit de wet voortvloeiende regresvordering. Juist voor gevallen waarin sprake is van een -gemeten naar hun onderlinge verhoudingen- te ver gaande uitwinning van een van de schuldenaren, waarmee het onderhavige geval op een lijn kan worden gesteld, is immers artikel 6: 10 BW geschreven, welke bepaling verhaal op de medeschuldenaar mogelijk maakt voor het meerdere dan hem in hun onderlinge verhouding aangaat. Aan deze regresmogelijkheid ligt in wezen ten grondslag dat onderlinge obligatoire afspraken niet aan gemeenschapscrediteuren kunnen worden tegengeworpen, zoals uit artikel 1: 102 BW kan worden afgeleid (daargelaten de vraag of er sprake is van wanprestatie, kan vanwege het dwingendrechtelijk karakter van deze bepaling schade in de door de vrouw bedoelde zin niet aan de orde zijn). Dat is alleen anders indien de betreffende schuldenaar (de vrouw) door deze crediteuren uit de hoofdelijkheid is ontslagen, doch daarvan is niet gebleken. 3.2.2 Weliswaar is de regresvordering op de man eerst ontstaan ná de toepassingverklaring van de schuldsaneringsregeling op laatstgenoemde, maar de daaraan ten grondslag liggen-de rechtsverhouding (de contractuele relatie met de banken) dateert van vóór de inwerkingtreding ervan. Ingevolge het bepaalde in artikel 299 lid 1 onder e Fw werkt de schuldsaneringsregeling dan ook ten aanzien van de regresvordering. 3.2.3 Gezien lid 2 van laatstgenoemde bepaling kunnen dergelijke vorderingen niet anders worden ingesteld dan door aanmelding ter verificatie. Daarom moet de tegen de man bij dit geding ingestelde vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. 3.3 Nu partijen gewezen echtelieden zijn zullen de kosten van het geding worden gecompenseerd, aldus dat ieder de eigen kosten draagt. 4. Uitspraak De rechtbank te Maastricht: Verklaart de vrouw in haar vorderingen niet-ontvankelijk; Compenseert de kosten van het geding, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Adelmeijer, vice-president, en uitgesproken ter open-bare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier. RQ