Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF0442

Datum uitspraak1999-09-15
Datum gepubliceerd2006-08-07
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers99/532
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoeker heeft een verzoekschrift ingediend strekkende tot opheffing van zijn faillissement onder het gelijktijdig van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling. De fiscus heeft naar aanleiding van uitgevoerde controles een tweetal naheffingsaanslagen aan verzoeker opgelegd. Het betreft hier aanslagen omzetbelasting op nihilaangiftes. Volgens verzoeker zijn de aanslagen het gevolg van onjuist uitgevoerde werkzaamheden van zijn accountants. De rechtbank is van oordeel dat verzoeker niet als te goeder trouw kan worden aangemerkt ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van de schuld aan de fiscus.


Uitspraak

Arrondissementsrechtbank Rotterdam Enkelvoudige kamer X., wonende te Y., verzoeker, heeft een verzoekschrift ingediend strekkende tot opheffing van zijn faillissement onder het gelijktijdig van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling. Verzoeker en mr. B.K.A. van Rijsbergen, kantoorgenoot van de curator in het faillissement van verzoeker, zijn ter terechtzitting van 15 september 1999 gehoord. Uit het faillissementsdossier van verzoeker, alsmede uit het verhandelde ter terechtzitting, waaronder de verklaring van verzoeker is het volgende gebleken. Het totale schuldenpakket van verzoeker bedraagt circa fl. 297.000,00 waarvan circa fl. 278.000,00 aan preferente schuldeisers. Namens de curator is een schriftelijk negatief advies uitgebracht. Mr. Van Rijsbergen heeft ter zitting verklaard dat de fiscus naar aanleiding van uitgevoerde controles in 1995 en 1996 een tweetal naheffingsaanslagen aan verzoeker heeft opgelegd van in totaal circa fl. 100.000,00. Dit betreft hier aanslagen omzetbelasting op nihilaangiftes. Verzoeker heeft de juistheid van deze aanslagen erkend en hij heeft ter terechtzitting aangevoerd dat deze aanslagen het gevolg waren van de onjuist uitgevoerde werkzaamheden van zijn accountants. Mr. Van Rijsbergen heeft gesteld dat verzoeker verantwoordelijk is voor de nihilaangiftes en voorts dat de nihilaangiftes in strijd met de Wet op de Omzetbelasting zijn gedaan, aangezien inzake onderhanden werk niet tijdig is gefactureerd door verzoeker. Verzoeker heeft zich verweerd met de stelling dat hij niet op de hoogte was van de desbetreffende bepalingen in genoemde wet. De rechtbank is van oordeel dat verzoeker niet als te goeder trouw kan worden aangemerkt ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van de schuld aan de fiscus van circa fl. 100.000,00. Het verzoek dient daarom te worden afgewezen. Beslissing De rechtbank: - wijst het verzoek af. Gewezen door mr A.B.H.M. van Thiel, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 september 1999 in tegenwoordigheid van de griffier.