Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF0507

Datum uitspraak2001-08-01
Datum gepubliceerd2006-08-07
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers01/361 R
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzoeker is bij ontstaan van schulden ten gevolge van optiehandel niet te goeder trouw geweest. Ondanks aanwezigheid van afwijzingingsgrond is een hoge afloscapaciteit een reden om de schuldsaneringsregeling van toepassing te verklaren.


Uitspraak

Arrondissementrechtbank te Rotterdam Enkelvoudige kamer X., Wonende te P., Appellant, Hierna te noemen: X., verzoeker, heeft een verzoek schrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, alsmede ter terechtzitting het mondelinge verzoek gedaan om op grond van het bepaalde in artikel 301 lid 3 ban de Faillissementswet te bepalen dat de gelegde beslagen vervallen met ingang van de datum van de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoeker is gehoord ter terechtzitting van 1 augustus 2001. Voldoende is vast komen te staan dat de verzoeker verkeert in de toestand dat hij heeft opgehouden te betalen, dan wel dat redelijkerwijs zien dat hij niet zal kunnen voortgaan met betaling van zijn schulden. Ter terechtzitting is gebleken dat de verzoeker zijn schulden heeft opgemaakt door in 1997 met van de bank geleend geld voornamelijk in opties te beleggen. Deze beleggingen kenden een hoog risicoprofiel en bleken in plaats van winsten uiteindelijk slechts verliezen op te leveren. Verzoeker heeft verklaard dat hij met eventueel te behalen winsten een liefdadigheidsproject in Israël wilde opzetten. Verzoeker heeft vervolgens van diverse particuliere gelden geleend teneinde zijn schulden bij de bank af te kunnen lossen. In totaal heeft de verzoeker volgens de verklaring ex artikel 285, lis 1 onder e van de Faillissementswet een schuldenlast van fl.449.000,--. De rechtbank is van oordeel dat verzoeker, door met geleende gels zeer risicovol te beleggen en vervolgens na te laten om zijn ingenomen posities (tijdig) af te dekken, zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat die beleggingen hoge verliezen zouden opleveren. Dit klemt te meer, nu verzoeker gedurende de periode dat hij belegde een verantwoordelijke functie bij de ABN AMRO Bank bekleedde en uit dien hoofde op de hoogte moet zijn geweest van de risico’s die een dergelijk beleggingswijze met zich mee bracht. Gelet op het voorgaande is het aannemelijk geworden dat bij het ontstaan van zijn schulden niet te goeder getrouw is geweest. De rechtbank is echter van oordeel dat er, ondanks de aanwezigheid van deze - facultatieve- afwijzingsgrond, redenen zijn om in specifieke geval de schuldsaneringsregeling op verzoeker van toepassing te verklaren. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking de bijzondere omstandigheden waarin verzoeker verkeert, waaronder de ernstige ziekte die zich bij hem heeft geopenbaard, alsmede de hoogte van zijn inkomen. Genoemd inkomen stelt in staat om gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling een substantieel bedrag ten behoeven van zijn crediteuren te sparen. Verzoeker heeft ter terechtstelling de indruk gemaakt dat hij bereid en in staat is om de verplichtingen die de schuldsaneringsregeling aan hem oplegt naar behoren na te leven. Het bovenstaande leidt tot de volgende beslissing. insolventienummer: 01/ 361 R nummer verklaring: BAR 0110100050 uitspraakdatum: 1 augustus 2001 Beslissing De rechtbank: spreekt de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van: X, bepaalt met toepassing van artikel 301 lid 3 van de Faillissementswet, dat de gelegde beslagen vervalen met ingang van heden; benoemt tot rechter- commissaris mr. W. J. van Boven, en tot bewindvoerder mr. H. D. L. M. Schruer, gevestigd te Postbus 4244, 3006 AE Rotterdam geeft last aan de bewindvoerder tot het openen van aan de schuldenaar gerichte brieven en telegrammen. Gewezen door mr. W. J. van Boven, lid van de genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 augustus 2001 in tegenwoordigheid van de griffier.