Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF0551

Datum uitspraak2000-10-16
Datum gepubliceerd2006-08-08
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers2000/536
Statusgepubliceerd


Indicatie

Tijdens schuldsaneringsregeling bekend geworden informatie - ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel alsmede betaling schadevergoeding wegens diefstal met geweld - zou aanleiding zijn geweest om niet te worden toegelaten, derhalve tussentijdse beëindiging.


Uitspraak

Gerechtshof te Arnhem Arrest in de zaak van: X. en Y. beiden wonende te P., appellanten, echtelieden, procureur: mr. J.H.A.M. Hanssen. 1 Het geding in eerste aanleg Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank te Arnhem van 18 september 2000, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht. 2 Het geding in hoger beroep 2.1 Bij het ter griffie van het hof op 26 september 2000 ingekomen beroepschrift zijn appellanten (hierna ook te noemen: X., respectievelijk Y.) in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis van 18 september 2000. Bij voornoemd vonnis is de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van X. en Y. - definitief uitgesproken bij vonnis van de rechtbank te Arnhem van 13 september 1999 - beëindigd. De rechtbank heeft daarbij voorts in het faillissement, waarin ieder van beide appellanten van rechtswege zal komen te verkeren indien dat vonnis in kracht van gewijsde zal gaan en in dat geval met ingang van de dag waarop dat gebeurt, mr. G. Feddes benoemd tot rechter-commissaris en J.W. van der Sar-Scheidt tot curator. 2.2 Bij voormeld beroepschrift hebben X. en Y. het hof verzocht het voormelde vonnis van 18 september 2000 te vernietigen, onder gelijktijdige voortsetting van de schuldsaneringsregelingen. 2.3 Het hof heeft kennisgenomen van de overige bij het beroepschrift behorende stukken, alsmede van het schriftelijke verslag van 2 oktober 2000 van J.W. van der Sar-Scheidt, bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling van appellanten en van de brief van de bewindvoerder voornoemd eveneens van 2 oktober 2000. Voorts heeft het hof kennis genomen van de rechtbank te Utrecht, enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken van 9 februari 2000 (Zaaknr. 48608/HAZA 95-1757) en van de uitspraak van de rechtbank te Arnhem, Vierde Strafkamer van 7 april 2000 (parketnummer Ah 3103.01/50111.00), alsmede van het extract vonnis van de rechtbank te Amsterdam betreffende een uitspraak van de meervoudige strafkamer van 24 december 1996 (parketnummer 13/064013-95). 2.4 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2000, waarbij X. en Y. is persoon verschenen, bijgestaan door hun procureur. De bewindvoerder in de schuldsaneringsregeling J.W. van der Sar-Scheidt is eveneens in persoon verschenen. 3 De motivering van de beslissing in hoger beroep 3.1 Het hoger beroep is tijdig ingesteld. 3.2 X. en Y. hebben in hoger beroep aangevoerd dat zij ten tijde van de behandeling van hun verzoek om te worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling in de veronderstelling verkeerde dat de bewindvoerder over alle relevante informatie beschikte, te meer daar het vermogen van Y. voorafgaand aan de toelating tot de schuldsaneringsregeling onder bewind stond van de Stichting Mentor te Wehl, welke stichting alle financiële gegevens aan het Buro Bewindvoering had doen toekomen. Zij hebben voorts aangevoerd dat er ten tijde van de behandeling bij de rechtbank van hun verzoek om tot de wettelijke schuldsaneringsregeling te worden toegelaten, geen wettelijke verplichting tot informatie verschaffing bestond. Aldus is er geen sprake van dat zij onvoldoende inlichtingen hebben verstrekt op grond waarvan de schuldsaneringsregeling beìindigd kon worden, aldus X. en Y.. 3.3 Gebleken is dat X. op 29 december 1994 diefstal met geweld heeft gepleegd, waarvoor hij bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank te Amsterdam van 24 december 1996 is veroordeeld. Bij gemeld vonnis is hij verplicht tot betaling aan de Staat van f 37.500,- ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Ter zake van deze veroordeling heeft X. een schuld aan het CJIB/Staat der Nederlanden van thans f 41.562,80. Voorts is X. in een civiele procedure (onherroepelijk vonnis van de rechtbank te Utrecht van 9 februari 2000), welke procedure op 13 september 1999 ten tijde van de behandeling van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling reeds aanhangig was, veroordeeld om aan de benadeelden van voornoemde diefstal met geweld, M. van Asselt en M. van Asselt-Boelsma, in totaal f 70.500,- te betalen en is hij tevens veroordeeld om aan Carrera B.V., eveneens benadeelde van genoemd misdrijf, f 65.000,- te betalen. Voorts zijn X. en Y. in deze procedure in de proceskosten veroordeeld. In het schuldenoverzicht behorende bij de aanvraag tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling, wordt van de vorderingen als van hiervoor omschreven geen melding gemaakt. Enkel is vermeld een schuld aan Van Asselt van f 14.000,-. 3.4 Het hof is van oordeel dat X. en Y. te gemakkelijk hebben aangenomen dat er enkel sprake was van een veroordeling tot betaling van f 14.000,- in genoemde ciciele procedure. X. en Y. hebben onvoldoende gronden aangevoerd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat zij zulks terecht mochten aannemen. Immers, deze procedure liep nog en daarin was op 24 februari 1999 niet een eindvonnis doch slechts een tussenvonnis gewezen. Na dat tussenvonnis - waarbij onder andere Y. tot betaling van een bedrag van f 7.000,- was veroordeeld - ging de rechtsstrijd nog om de waarde van buitgemaakte sieraden en kostbaarheden, volgens de stelling van de wederpartij ter waarde van f 82.450,-. Deze ten onrechte niet bij de verzoeken tot toepassing van de schuldsanering verstrekte informatie is van dien aard, dat het verzoek tot toelating van de schuldsaneringsregeling niet toegewezen zou zijn, ware deze informatie destijds bij de behandeling van dat verzoek bij de rechtbank bekend geweest. Aan de thans bekende vorderingen ligt een in 1994 gepleegd ernstig strafbaar feit ten grondslag, waarbij ook van belang is de aard van de vordering van f 37.500,-, te weten: de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De civiele procedure strekkende tot schadevergoeding aan de benadeelde van in 1994 gepleegde strafbare feit heeft meerdere jaren in beslag genomen. Bij onherroepelijk vonnis van 9 februari 2000 is de vordering van de benadeelden tot schadevergoeding tot voornoemde bedragen toegewezen. Mede gelet op de ver strekkende gevolgen voor de benadeelden is de toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling in dit geval niet op haar plaats. 3.5 Blijkens de nadere memorie van antwoord op de Faillissementswet is de toepassing van de beëindigingsgrond van artikel 350 lid 3 onder c Faillissementswet niet beperkt tot het al dan niet nakomen van verplichtingen tijdens de schuldsaneringsregeling. Ook indien voorafgaand aan de toepassing van de schuldsaneringsregeling informatie is achtergehouden, welke ontbrekende gegevens leiden tot onterechte toepassing van de schuldsaneringsregeling, levert het achterhouden van die informatie tijdens de regeling misbruik op, op grond waarvan de wettelijke schuldsaneringsregeling kan worden beëindigd. Het betoog van X. en Y. op dit punt mist derhalve doel. 3.6 Gelet op de aard en de omvang van de schulden en de omstandigheid dat genoemde schulden niet zijn gemeld bij de toelating tot de schuldsaneringsregeling, is het hof van oordeel dat de beëindiging van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling op goede gronden is uitgesproken. Het hoger beroep dient derhalve te worden afgewezen en het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. 4 De beslissing Het hof, rechtdoende in hoger beroep: bekrachtigt het vonnis van de rechtbank te Arnhem van 18 september 2000. Dit arrest is gewezen door mrs. Steeg, Van Wijland-Kalkman en Smeeïng-Van Hees en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terchtzitting van 16 oktober 2000.