Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF0557

Datum uitspraak2001-04-09
Datum gepubliceerd2006-08-08
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers2001-141
Statusgepubliceerd


Indicatie

Instelling die verklaring afgeeft mag op basis van haar ervaring concluderen dat het geen zin heeft een minnelijk akkoord aan te bieden.


Uitspraak

Het gerechtshof te Arnhem Arrest gewezen inzake X. en Y, Beiden wonende te P., Appellanten, Hierna te noemen: X. en Y, Procureur mr. J. M. Bosnak De beoordeling: De rechtbank is van oordeel, dat verzoekers in hun verzoek niet ontvankelijk moeten worden verklaard Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende: Uit de stukken en ter zitting is het volgende gebleken: Verzoekers zijn in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Verzoekers hebben een totale schuldlast van circa fl.59.306,01. Verzoeker verricht arbeid in loondienst en heeft een inkomen van circa fl.2.577,16 netto per maand. Door verzoekster wordt geen arbeid verricht. In de door de Stadsbank Oost- Nederland tezamen met verzoekers opgemaakte verklaring ex artikel 285 Faillissementwet staat niet vermeld welke pogingen zijn ondernomen om met de schuldeisers tot een minnelijke regeling te komen. In de verklaring staat enkel vermeld dat de huidige aflossingcapaciteit de minnelijke regeling niet gelukt is. De rechtbank is van oordeel dat het vermelde in de verklaring niet juist is. Uit productie 2 bij de verklaring blijkt immers dat de verzoekers een aflossingcapaciteit hebben van fl.113,25. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat ook indien verzoekers geen aflossingsmogelijkheden zouden hebben, zij toch, gelet op het bepaalde in artikel 285 lid 1 onder e Faillissementswet, pogingen dienen te hebben om tot een minnelijke regeling met hun schuldeisers te komen, alvorens een verzoek tot de wettelijke schuldsaneringsregeling in te dienen. Een van de doelstellingen van de wettelijke schuldsaneringsregeling is immers buitengerechtelijke schuldsanering te vergemakkelijken en te bevorderen. Verzoekers hebben ter zitting verklaard geen schriftelijk voorstel aan de schuldeisers te hebben gedaan om tot een minnelijke regeling te komen. Verzoekers verklaarden dat de Stadsbank de schuldeisers zou aanschrijven. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring onjuistheden bevat en met onvoldoende redenen is omgekleed, zodat de verklaring geweigerd dient te worden. Tevens is niet aannemelijk geworden dat er een minnelijke regeling is gepoogd met de schuldeisers Vorenstaande betekent dat het minnelijke traject niet, dan wel niet naar behoren is uitgevoerd, zodat de verklaring ex 285 lid 1 onder e Faillissementswet ten onrechte is afgegeven en aldus geweigerd dient te worden. Nu gelet op het hier overwogene, een verklaring in het onderhavige geval moet worden geacht te ontbreken voldoet het verzoekschrift niet aan de daaraan in artikel 285 Faillissementswet gestelde eisen, zodat de verzoekers niet ontvankelijk zullen worden verklaard in hun verzoek. Hebben een verzoekschrift ingediend de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uit te spreken. De verzoeken zijn behandeld op de terechtzitting van 20 februari 2001, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. De beslissing Verklaart verzoekers niet ontvankelijk in hun verzoek. Gewezen door mr. Maten, lid van de genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 27 februari 2001 in tegenwoordigheid van mr. Marsman, griffier.