Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AF0570

Datum uitspraak2002-10-23
Datum gepubliceerd2002-11-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersWAHV 02/00445
Statusgepubliceerd


Uitspraak

WAHV 02/00445 23 oktober 2002 CJIB 42985609 Gerechtshof te Leeuwarden Arrest op het hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank te Middelburg van 13 maart 2002 betreffende [betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene), wonende te [woonplaats] 1. De beslissing van de kantonrechter De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie in het arrondissement Middelburg niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing van de kantonrechter is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. 2. Het procesverloop Bij brief van 17 mei 2002, blijkens een daarop geplaatst stempel op 22 mei 2002 ingekomen bij het arrondissementsparket te Middelburg, heeft de betrokkene gereageerd op een brief van het CJIB d.d. 15 mei 2002, welke brief inhoudt dat hij een opgelegde sanctie dient te betalen. Het parket heeft dit schrijven kennelijk doorgezonden aan de griffie van de rechtbank, waar het is opgevat als een beroepschrift, gericht tegen de beslissing van de kantonrechter van 13 maart 2002. Vervolgens heeft de griffier van de rechtbank de brief alsmede de gedingstukken gezonden aan de griffier van het hof De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend. Na afloop van de daartoe gestelde termijn heeft de betrokkene schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep. 3. Beoordeling 3.1. Ingevolge het in art. 14, eerste lid, WAHV in verbinding met het in de art. 6:24, 6:7 en 6:8 Awb bepaalde dient het hoger beroep te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen een termijn van zes weken, welke termijn aanvangt op de dag na die waarop een afschrift van de bestreden beslissing aan de betrokkene is toegezonden. 3.2. Het schrijven van de betrokkene van 17 mei 2002 is blijkens een daarop geplaatst stempel op 22 mei 2002 bij het arrondissementsparket te Middelburg ingekomen. De bestreden beslissing is blijkens een daarop gestelde aantekening op 18 maart 2002 gezonden naar het in die beslissing opgenomen adres van de betrokkene, te weten Ludwigstraße 18 te Keulen. 3.3. Het beroepschrift gericht aan de aan de kantonrechter bevat als adres van de betrokkene: [adres] 3.4. Gelet op het hierboven overwogene heeft de betrokkene de bestreden beslissing niet ontvangen op het door hem in zijn beroepschrift opgegeven adres, zodat het risico van deze onjuiste adressering niet voor rekening van de betrokkene behoort te komen. Het beroepschrift moet derhalve geacht worden tijdig te zijn ingediend. De betrokkene kan dan ook worden ontvangen in zijn hoger beroep. 3.5. Ingevolge art. 11, eerste lid, WAHV wordt een bij de officier van justitie ingediend beroepschrift door deze aan het kantongerecht ter kennis gebracht binnen zes weken nadat de indiener zekerheid heeft gesteld voor de betaling van de sanctie dan wel de termijn daarvoor is verstreken. Het derde lid van art. 11 WAHV houdt in dat: - de zekerheid wordt gesteld bij het Centraal Justitieel Incassobureau te Leeuwarden (CJIB), hetzij door middel van de aan de betrokkene toegezonden acceptgiro, hetzij anderszins door storting op de rekening van het CJIB; - de officier van justitie de indiener van het beroepschrift na de ontvangst ervan wijst op de verplichting tot zekerheidstelling en hem meedeelt dat de zekerheid dient te geschieden binnen twee weken na de dag van verzending van deze mededeling; - indien de zekerheidstelling niet binnen deze termijn is geschied het beroep door de kantonrechter niet-ontvankelijk wordt verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. 3.6. Een redelijke uitleg van deze wetsbepaling brengt mee dat de voorgeschreven mededeling van de officier van justitie tenminste moet inhouden dat op grond van een wettelijk voorschrift (art. 11 WAHV) zekerheid dient te worden gesteld voor de betaling van de opgelegde sanctie en dat het bedrag van de zekerheidstelling gelijk is aan het bedrag van die sanctie, en voorts de wijze waarop en de termijn waarbinnen zekerheid dient te worden gesteld, alsmede dat wanneer tijdige zekerheidstelling achterwege blijft het beroep door de kantonrechter niet-ontvankelijk kan worden verklaard. 3.7. Op grond van de parlementaire geschiedenis van het huidige art. 11, derde lid, WAHV moet worden aangenomen dat ten aanzien van het vereiste van zekerheidstelling art. 6.6 Awb van toepassing is. Het beroep bij het kantongerecht kan dan ook pas niet-ontvankelijk worden verklaard wegens het niet tijdig voldoen aan de verplichting om zekerheid te stellen als bedoeld in art. 11, derde lid, WAHV als de betrokkene in de gelegenheid is gesteld dat verzuim te herstellen en hem, na indiening van het beroepschrift, omtrent die verplichting dus tweemaal een mededeling is gedaan. 3.8. Bij de stukken van het geding bevinden zich de bedoelde mededelingen omtrent de zekerheidstelling, te weten: a. een brief van 30 oktober 2001 van de officier van justitie aan de betrokkene; b. een brief van 31 oktober 2001 van de officier van justitie aan de betrokkene; c. een brief van 12 november 2001 van de officier van justitie aan de betrokkene; d. een brief van 3 december 2001van de officier van justitie aan de betrokkene. 3.9. Zoals hiervoor onder 3.3. overwogen heeft de betrokkene als adres opgegeven: [adres] De hiervoor genoemde brieven a, c en d zijn echter verzonden naar het [verkeerd adres] Deze brieven betreffende de zekerheidstelling zijn derhalve niet verzonden aan het juiste adres van de betrokkene en kunnen daarom niet worden aangemerkt als mededelingen als bedoeld in art. 11, derde lid, WAHV. De brief d.d. 31 oktober 2001 kan evenmin worden aangemerkt als een mededeling als bedoeld in art. 11, derde lid, WAHV, omdat de officier van justitie in deze brief schrijft het beroep pas aan de kantonrechter te zullen voorleggen als hij na de bestudering van de zaak niet tot vernietiging van de inleidende beschikking zou besluiten. De brief voldoet daardoor niet aan het bepaalde in art. 11 derde lid WAHV, en wel omdat de brief door hetgeen de officier van justitie schrijft onzekerheid oproept met betrekking tot de noodzaak van het stellen van zekerheid. 3.10. Dit brengt mee dat het in de bestreden beslissing liggend oordeel van de kantonrechter dat is voldaan aan voormeld wettelijk voorschrift niet juist is en dat de betrokkene dan ook in beginsel opnieuw de gelegenheid geboden dient te worden zekerheid te stellen. 3.11. Bij brief van 2 januari 2002 heeft de betrokkene gereageerd op voormeld schrijven van de officier van justitie d.d. 3 december 2001 - welk schrijven hij naar zijn zeggen op 27 december 2002 heeft ontvangen - waarbij de betrokkene werd gewezen op het verzuim zekerheid te stellen. Uit de brief van de betrokkene blijkt dat hij de informatie omtrent de zekerheidstelling heeft begrepen, maar dat hij niet van plan is te voldoen aan de voor de ontvankelijkheid van het beroep bij de kantonrechter door de wet gestelde voorwaarde. 3.12. Niettemin is het hof van oordeel dat de betrokkene nogmaals in de gelegenheid dient te worden gesteld om zekerheid te stellen. Uit de gedingstukken leidt het hof af dat het de betrokkene nog steeds niet duidelijk is op welke gedraging de sanctie betrekking heeft. Weliswaar wordt in de in de Duitse taal gestelde beslissing van de officier van justitie van 2 oktober 2001 het een en ander uitgelegd aan de betrokkene, maar deze beslissing is verzonden naar het [onjuiste adres]. Het hof gaat dan ook ervan uit dat de betrokkene deze beslissing niet heeft ontvangen. Gelet hierop zal het hof de griffier van de rechtbank opdragen om een afschrift van de beslissing van de officier van justitie van 2 oktober 2001 aan de betrokkene doen toekomen. 3.13. Tenslotte overweegt het hof het volgende. Het proces-verbaal van de zitting van 27 maart (het hof begrijpt: februari) 2002 houdt in dat het beroep is behandeld door mr. M.J.M. Klarenbeek, kantonrechter te Middelburg. Het afschrift van de beslissing houdt evenwel in dat mr. B. Doorewaard Boekhout, kantonrechter te Middelburg, op het beroep heeft beslist. De eisen van een behoorlijke procesvoering brengen mede dat alleen een rechter, die aan het gehele onderzoek ter zitting heeft deelgenomen, aan de beslissing medewerkt (vgl. HR 11 juni 1974, NJ 1974/482). Het voorgaande brengt mede, dat de beslissing van de kantonrechter ook om die reden niet in stand kan blijven. 4. De beslissing Het gerechtshof: vernietigt de bestreden beslissing en wijst de zaak terug naar de rechtbank te Middelburg ter behandeling en beslissing met inachtneming van dit arrest; draagt de griffier van de rechtbank op een afschrift van de beslissing van de officier van justitie aan de betrokkene te zenden. Dit arrest is gewezen door mrs. Dijkstra, Van Dijk en Weenink, in tegenwoordigheid van mr. Wijma als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.